Tuinmaat Han en ik reden naar Lisserbroek. Daar was een hond, Amber. Amber bleek in een huis te wonen met nog vijf andere honden, in de woonkamer. De rest van het huis was van de bazin. Het belangrijkste wapen van de bazin was een plantenspuit. ‘Je moet ze eronder houden,’ zei ze en toen ik één van de honden riep, zei ze: ‘Een hond roep je niet.’ Het waren allemaal lieve, aanhankelijke, springerige honden, of nee, één had angst voor mannen, die zat rillend in haar mand. Amber zou een Portugese podenco moeten zijn, maar ik zag meteen aan het lange haar dat Amber dat niet was. Podencos zijn glad- of draadharig. Amber had ook een iets te zwaar achterstel. Maar vooral had ze het allerliefste snoetje dat je je voor kunt stellen, met van die iets diepliggende, scheve ogen. Of ik even met Amber mocht lopen? Zeker mocht dat. Het regende en het was guur en het huis waarin Amber woonde stond in een nieuwbouwwijk. Han’s draadhaarteckel Jet was ook mee. Amber wilde graag spelen met Jet, maar die had daar weinig zin in. We liepen over een fietspad, Jet los voorop en ik met Amber aan de lijn daar achteraan. Ik had medelijden met Amber. Ik kon wel janken.
‘Denk er goed over na,’ zei de bazin. ‘Jullie bevallen me wel.’ Dat gebeurt wel vaker, dat mensen Tuinmaat Han en mij met ‘jullie’ aanspreken, alsof we een stelletje zijn. Op mijn verzoek liet ze de wilde hond die ze in een bench had opgesloten los, hij was een soort pitbullmix. Die hond sprong meteen bij me op. ‘Geef hem maar een knietje,’ zei ze. Dat knietje hielp niet, dus pakte ze er haar plantenspuit bij. ‘Jij bent veel te soft,’ zei ze. Daarna ging het in de auto in de inmiddels stromende regen verder naar Den Haag. In Wassenaar zei ik: ‘Straks naar links kijken, daar wonen Willem-Alexander en Maxima.’ Daar geloofde Han niks van. ‘Ik dacht dat ze rechts woonden,’ zei hij. ‘Nee,’ zei ik pedant, ‘want de vorige keer dat ik hier was, kwam ik úit Den Haag en toen woonden ze rechts.’ Daarna waren we even stil en nog weer later reed Han faliekant verkeerd in Den Haag, waardoor we de stad weer uitreden.
‘Wat denk je, Han?’ vroeg ik toen we omgekeerd waren. Han wist het niet. Amber had niks verkeerd gedaan, niet gemeen geblaft naar kinderen, niet achter katten aangezeten, geen agressie getoond naar andere honden. Dat lange haar was helemaal nat geworden en af en toe keek ze om, met die iets scheefstaande ogen. ‘Ik weet het ook niet,’ zei ik. ‘Ik weet het echt niet.’ Al die honden overal, die van het ene naar het andere baasje gaan, worden ingevlogen vanuit Griekenland en Spanje. Al die lieve, scheve, lepe, schuldige blikken. Dat moet je allemaal maar verdragen kunnen. Soms kun je het beste gewoon maar hard weglopen.