Afgelopen zondag wandelde ik met collega Pauline S. en hond S. door Warmond. ‘Kijk,’ zei ze op een bepaald moment. ‘Aan dat weggetje woont Maarten ’t Hart.’ Ik geloof dat ik niet eens iets zei, maar onmiddellijk dat onverharde weggetje op liep. Het viel buiten de ronde die we wilden lopen. We kwamen langs een manege en ik aaide een paar ongeïnteresseerde paarden, en toen kwamen we bij het huis, dat omgeven wordt door bomen, wild struikgewas en ontstellend veel ontluikend fluitenkruid. Pauline liep op de voordeur af. ‘Nee!’ riep ik. ‘Oké,’ zei ze. We liepen terug, weer aaide ik een paar nog steeds ongeïnteresseerde paarden. ‘Kijk,’ zei Pauline een tweede keer. ‘Daar lopen Maarten en Hanneke.’ In de verte kwam een stel onze kant uit lopen. Ik werd een beetje zenuwachtig.
In de loop van de tijd leer je iedereen kennen, van festivals, prijsuitreikingen, boekpresentaties, alles wat maar met de schrijverij te maken heeft. Iedereen, behalve Maarten ’t Hart, domweg omdat hij zich graag afzijdig houdt, al zag ik hem toch echt al een paar keer in DWDD, terwijl hij zelf zegt dat zulke gebeurtenissen heel slecht zijn voor zijn gezondheid.
Op zo’n moment ben ik gewoon een wandelaar die van het rechte pad is afgeraakt, een mogelijk Duitse lezer die met veel moeite de plek heeft gevonden, op zo’n moment heeft de gedachte ‘Wat hij is, ben ik ook, we zijn gelijkwaardig’ niet z’n beoogde effect. Nee, op zo’n moment komt een bewonderd schrijver en mens mijn kant op lopen, op een weggetje dat uitsluitend leidt naar zijn woning, waar ik – wij – eigenlijk niets te zoeken hebben. Pauline loste het op door van verre al ‘Hé, Maarten!’ te roepen. Maarten begroette Pauline en gaf mij daarna een hand en hij zei: ‘Eindelijk.’ Aha, mijn gedachten bleken ook zijn gedachten te zijn, zo gemakkelijk ging het. We stonden in het fijne voorjaarsweer een minuut of vijf gezellig te babbelen, Maarten bewonderde hondje S. en we liepen verder. ‘Goh,’ zei ik. ‘Maarten ’t Hart’.
Anderhalf uur later waren we bijna weer terug op het punt waar we begonnen waren. Daar zagen we P. en een vriend in de auto stappen na een partijtje tennis op de Warmondse tennisbaan. Begroetingen alom, ik gaf de vriend van P. een hand en noemde mijn naam. Hij zei zijn naam niet, misschien vond hij dat iedereen Arend-Jan Boekestein zou moeten kunnen kennen. Ook daar stonden we weer een minuut of wat gezellig te babbelen. Ik had niet de indruk dat Boekenstein wist wie ik was. ’s Avonds stuurde een Twittervolger me een tweet van het oud-VVD-kamerlid door, waarin hij meldde dat hij nog steeds beduusd was van de ontmoeting met een ‘groot schrijver’. Aha, dacht ik toen, wat kan een wandeling zichzelf in zijn eigen staart bijten.
En wat is hiervan nu de les? Geen flauw idee eigenlijk. Ik vond het wel vermakelijk dat dat wat mij overkwam anderhalf uur later iemand anders overkwam en dat dat elkaar op een bepaalde manier ophief. Natuurlijk had iemand de behoefte gevoeld te reageren op Boekensteins tweet. Een groot schrijver, als ik hem maar niet behoef te lezen. Maar goed, die persoon bleek een ‘Inspirator. Denker. Gutmensch. Achiever’ te zijn met toch slechts 160 volgers. Aangezien zijn reactie weinig inspirerend was, trok ik me daar he-le-maal niets van aan.