Brood en huisarts

Ik ging zojuist een potje zwarte bessenjam kopen bij de biologische winkel en omdat ik er toch was, ook een brood. Maar ik wilde niet zo’n baksteenbrood. Dan moest ik de Spaanse bol nemen, zei het meisje achter de toonbank. Goed, zei ik. Een halve graag. ‘Gesneden of ongesneden?’ vroeg ze. ‘Ongesneden,’ zei ik. ‘Papier of plastic?’ vroeg ze. ‘Papier,’ zei ik. Ze pakte een Spaanse bol en legde die op het snijapparaat en toen het brood in stukken gesneden was, stopte ze een halfje in een plastic zak. Ik keek ernaar maar zei pas iets toen ze het voor me neerlegde. ‘Je hebt alles precies fout gedaan,’ zei ik. Er was verder niemand, er stond geen rij, het was er uitgestorven. Eigenlijk had ik haar wel willen vragen wat er in haar hoofd omgegaan was, maar dat deed ik niet. Ik liet het zo, en nam een half gesneden Spaanse bol in een plastic zak mee naar huis.

Verder regelde ik een nieuwe huisarts. Doen jullie dat ook weleens? Dat je zin hebt in een frisse start voor wat betreft mensen die zorg verlenen? Zo her en der zijn dingen niet helemaal goed gegaan met mijn twee vrouwelijke huisartsen (en de laatste tijd een vrouwelijke huisarts in opleiding), ‘dingetjes’ die als je ze bij elkaar optelt samen niet goed zijn gaan betekenen. Dat je er geen vertrouwen meer in hebt. Zelfs zo dat ik er domweg niet meer heen ging omdat ik mezelf een aansteller was gaan voelen. En ik wilde nu eindelijk weleens een man als huisarts. Eigenlijk heb ik sinds ik vertrok bij dokter Griep in Barsingerhorn (geen grap, die man heette echt zo) alleen maar vrouwen gehad als huisarts. Ik wil een man, en die heb ik – met enige moeite – gevonden. Ik moet alleen straks nog even een invulformulier langsbrengen. En o ja, ik moet mezelf nog afmelden bij de oude huisartsenpraktijk. Dat laatste is natuurlijk even iets om doorheen te bijten omdat ik een vraag verwacht. Waarom? Ik kan niet zeggen dat ik een huisarts dichter bij huis wilde, want ze zijn even ver bij mij vandaan, en dat heeft weer te maken met het feit dat in mijn onmiddellijke omgeving vrijwel alle huisartsen vrouwelijk zijn. Ik ga denk ik iets zeggen als ‘verandering van spijs doet eten’, maar dan anders, want het is niet de bedoeling dat ik bij die nieuwe de deur ga platlopen.

 

Dingen die achter je rug gebeuren

Je hoort weleens van mensen dat er ineens iets op hun rug verscheen, of veranderde, een moedervlek die groeide, een grote, rode vlek. Dingen die wijzen op iets wat niet goed gaat, huidkanker mogelijk, de een of andere uitslag. Ik weet – zonder dat ik het gezien heb – dat er nu een teek op mijn rug zit. De achtste, of negende, daar wil ik vanaf wezen, teek zat al op een lastige plek op mijn linkerarm. Toch kreeg ik hem er zelf af, nadat ik er eerst een druppel olie op uitgegoten had. Die tip kreeg ik van het baasje van de hond Noor, in Amsterdam. Jasper en Noor konden het goed met elkaar vinden. Het baasje van de hond Noor was in Italië geweest en daar had hij die tip gekregen: eerst olie, een minuut of wat later trek je de teek er makkelijk af, bijna altijd inclusief kop. Het baasje van de hond Noor heeft een vrouw, als hij een teek op zijn rug had, heeft zijn vrouw die eraf kunnen trekken. Ik heb geen vrouw, en ook geen man, ik ben alleen en ik heb een teek op mijn rug.

Het is ochtend. Vanmiddag om 16:37 uur neem ik de trein in Densborn. Dan ben ik rond tienen in Amsterdam. Ik zou kunnen wachten, ik zou vanavond neef Casper kunnen vragen die teek van (of uit?) mijn rug te halen. (Niet vergeten het pincet, dat nu op de keukentafel ligt, in de toilettas te stoppen.) Ik zou nog even naar Christa van voorheen dakdekker Rudi kunnen lopen, haar kan ik wel vragen die teek te verwijderen. Ik zou zelfs buurvrouw Monika kunnen vragen, die heeft immers vorig jaar, nota bene ook met veel olie, harsresten na een ontharingssessie van mijn rug verwijderd. Ook toen kon ik er niet bij en de kapster die ook waxte was zó groen dat zij vergat na de behandeling die harsresten te verwijderen. Ik geloof zelfs dat ik pas de tweede man was in het waxkamertje boven kapsalon Hin & Hair in Lasel. En de eerste had ze niet kunnen afmaken omdat de betreffende man halverwege keihard ‘Aufhören!’ had geroepen omdat de pijn hem te machtig werd.

Ik denk dat ik wacht tot vanavond. De zeven, of acht, teken die ik de afgelopen drie weken opgelopen heb, waren allemaal niet fout. Tenminste: op geen enkele plek ontstond een rode kring. Wel ontstonden er rode vlekken omdat de plek ging ontsteken, maar dat is iets anders. Dat heb ik in de loop der jaren al geleerd: er zijn rode vlekken en rode kringen. De vlekken geven niet, die veroorzaken alleen een beetje jeuk. Hoe dan ook: als ik niet alleen was, was dit allemaal niet zo’n probleem en over het algemeen is alleen zijn ook helemaal geen probleem. Behalve dus als er dingen gebeuren op je rug. Dingen op een plek die je zelf niet kunt zien, op een plek waar je niet bij kunt.

 

Ossen en wilgenbloesem

De jonge boer met de grijze ogen stond langs de L5 naar het weiland te kijken waarin zijn Hereford-stiertjes lopen. Ik kon hem helpen, ik was er eerder op de dag bij geweest, ik begreep waarom er ineens vijf vreemde koeien tussen liepen. Ik stak de L5 over met Elvis. ‘Whoa,’ zei hij. ‘Dat is een grote hond.’ Elvis negeerde de jonge boer met de grijze ogen, hij richtte zich op de onrustige koeien. ‘Er was hier vanochtend een file,’ zei ik. ‘Die vijf koeien kwamen vanuit Lasel over de weg deze kant op.’ De buschauffeuse had gefoeterd, ze had allang in Schönecken moeten zijn, maar ze kon niet langs de stilstaande auto’s en de vijf koeien die door bestuurders alle kanten op gedreven werden. Uiteindelijk kregen we ze in het weiland met de Hereford-stiertjes, waarbij één autorijder schok op schok kreeg bij het vrijmaken van een opening. Hij keek alsof hij nog nooit schrikdraad had gezien, laat staan gevoeld.

‘Zijn ze van Blum?’ vroeg de jonge boer met de grijze ogen. ‘Volgens mij niet,’ zei ik, ‘want ze kwamen vanaf Lasel.’ Er kwam een landrover aanrijden. ‘Kijk, daar komt al iemand,’ zei ik. ‘Nee, dat is mijn vriendin,’ zei de jonge boer met de grijze ogen. ‘Het zijn stiertjes, toch?’ vroeg ik. ‘Nee, ossen, zei hij. ‘Ze zijn allemaal gecastreerd.’ Uren later liep ik, weer met Elvis, langs het weiland. Boer Blum was met wat buurjongens bezig ze in zo’n rijdende koeienverplaatser te drijven. Mooie dingen zijn dat: vier hekken op wielen, de koeien zitten erin opgesloten en moeten zelf lopen, de trekker kan dus niet te hard rijden, en de boer moet steeds achterom kijken om te zien of het goed gaat. Elvis wilde graag helpen bij het opdrijven van de koeien, maar ik weerhield hem ervan. Iets later zat hij achter een vos aan, de koeien en ossen allang vergeten. Hij had hier een heel goeie week: buiten een paar reeën zat hij vooral veel vossen achterna, die hij tot mijn grote opluchting niet te pakken kreeg. Na de grote rondes lag hij urenlang voor jaffa in de tuin of op zijn reuzenkussen in de keuken. En dan krabbelde hij weer overeind en ging bij me op schoot zitten, wat nog steeds niet goed lukken wil.

Op de dag van de jonge boer met de grijze ogen was ik tegen de avond achter in de tuin bezig. En weer ging het zoals het altijd gaat: je werkt, bent bezig, registreert iets, dat dringt niet meteen door, en pas na een tijdje kijk je op en zie je de eerste drie gierzwaluwen vliegen. Het was 7 mei. Zo’n beetje de normale aankomsttijd hier in de Eifel. Ik zweette. Het leek wel zomer. Of nee, het wás zomer, de gierzwaluwen waren er immers en koeien braken uit (ze waren via een dal vanaf Blums land op de weg naar Lasel terechtgekomen) en buurman Max is volop aan het grasmaaien en het sneeuwt wilgenbloesem en tegen de avond loop ik met de Gartenschlauch door de tuin. En dan te bedenken dat vorige week de net ontloken blaadjes van de rode pruikenboom, de eikenbladhortensia en tamme kastanje nog kapot vroren.