Omdat de tweede boot maar niet terugkwam uit de Broads (later bleek dat-ie vastgelopen was in het riet) wilde ik wel even naar het rescue centre dat vlakbij het bezoekerscentrum van het natuurgebied was. Ezels, schapen, kippen. En honden. Ik besefte dat ik nog nooit eerder in een hondenasiel was geweest, nooit eerder had ik die blikken hoeven verduren. Er was er één, een slanke zwarte, die steeds bij het hek opsprong om bij me in de buurt te komen. Snel liep ik door naar de schapen, die wat dommig liepen te grazen. Toen ik vertrok, moest ik huilen. Ik barstte zomaar in tranen uit. Om die zwarte hond, maar waarschijnlijk ook om Jasper, zulke dingen komen samen. Met natte ogen zag ik de opvarende schrijvers van de weer losgekomen boot aankomen. Dat was Norwich.
Drie dagen later ging ik langs bij Jan in Caernarfon. Ik kon dan wel niet in haar B&B terecht, maar ze had gevraagd of ik toch even langskwam. Ze sleepte me meteen mee naar de overkant van Church Street. ‘Kijk dan!’ riep ze. Op de stoep van de overburen stond een jonge zilvermeeuw. Hij had een gebroken vleugel. Van het dak gevallen. Een andere buurvrouw, Caroline, hing er ook rond. Er was al gebeld met dierenartsen en de RSPCA. Niemand wilde het dier hebben of helpen. ‘En nu?’ vroeg Jan. Ik had geen idee, ik wilde er eigenlijk helemaal niks mee te maken hebben, maar Jan had mij bij het probleem willen betrekken om dat probleem kleiner te maken, te verdelen over zoveel mogelijk mensen, zeg maar. Inmiddels was het jonge dier gaan liggen, tegen de drempel aan. Ik probeerde hem op te pakken, hij verzette zich niet. ‘Nu komt de ouder niet meer terug!’ zei Jan. We wisten niet wat te doen, we liepen allemaal weg, de één naar huis, de ander ook en ik terug naar het hotel. De volgende dag was hij weg.
Overdag was ik van Holyhead naar South Stack gelopen, langs het Anglesey Coast Path. Op het terrein van de vuurtoren scharrelden tientallen jonge zilvermeeuwen rond. Helemaal niet bang, en de ouders niet agressief. Ik maakte foto’s, zie hierboven. Pluizige bollen, lichtgrijs met zwarte vlekken, het was moeilijk te onderscheiden waar de oogjes zaten. Vreemd genoeg had dat van het dak gekukelde meeuwtje precies dezelfde blik in z’n ogen als de wilde meeuwen; tevreden, berustend. Stomme beesten: jongen ter wereld brengen op een schoorsteen in een stad. ‘I hate this time of year,’ had Caroline gezegd. De meeuwtjes vallen bij bosjes van de daken af, met een beetje ongeluk op je kop.
De natuur en dat soort dingen moeten gewoon in z’n werk gaan, asielen moeten bestaan zonder dat je er ooit een voet zet (nee: asielen zouden helemaal niet moeten bestaan), maar soms wordt je er als mens met je neus bovenop gedrukt. Moet je ingrijpen. Ik had die hond mee moeten nemen, ik had dat meeuwtje dood moeten maken, maar ik deed het niet en ik kon het niet, en toen hij de volgende dag verdwenen bleek (ik ging ale drinken met Jan en haar nieuwe vlam), besloten de nieuwe vlam en ik dat hij gered was. Dat hij op miraculeuze wijze weer boven op die schoorsteen beland was. Twee laffe mannetjes met een lachwekkend groot glas bier in hun handen.