15 december

Droog vriesweer. Bewolkt weliswaar, maar dat geeft niet. Eindelijk hebben de mussen die in de tuin van Herbert en Christin zitten door dat er bij mij ook iets te halen valt, meer dan alleen havervlokken. Zenuwenlijders zijn het, bij het minste geringste vliegen ze allemaal tegelijk op. Ik heb eindelijk de fout gemaakt waar ik op zat te wachten: bij het online kopen van een treinkaartje op de website van de DB kan er makkelijk iets misgaan. Gisteren pas zag ik dat de afreisdatum 16 december was en niet, zoals ik bedoeld had, 15 december. Geeft niet, er staat morgen niets op het programma in Amsterdam en er is voldoende eten, drinken en te roken in huis. Ook is er meer dan genoeg hout, en ik stook alle drie de kachels. Buurman Klaus maakt het niet uit of hij me vanmiddag of morgenmiddag naar Densborn brengt. Ja, nog steeds die sukkel zonder rijbewijs, maar ook iemand die ziet dat mensen het fijn vinden om een ander te helpen. Ik bedoel: je kunt je er schuldig of lullig om voelen, maar je kunt ook domweg dankbaar zijn en het accepteren.

Overmorgen staat er pas iets op het programma. Dan wordt mijn moeder 84 jaar. Ik ben sinds augustus niet meer in Wieringerwaard geweest. Dat ging niet. In de tussentijd heeft mijn vader twee keer in het ziekenhuis gelegen, maar dat is allemaal gelukkig goed gekomen. Ha, nu rijdt de Schrotthändler voorbij, zijn bel klingelt. Ik heb geen oud ijzer, ik kan hem niet helpen. Ik heb hier de hele week alleen gezeten. In de zin van zonder slapers. Buren Rinus en Lien zijn bonensoep komen eten, Klaus drinkt hier regelmatig koffie, buurman Herbert klopt elke dag wel aan de deur, ik zat bij Christa in de keuken, ik reed met Pauline Slot naar de Globus waar ik zoals gewoonlijk allerlei overbodige dingen kocht en elektricien Lothar kwam geld halen voor een klus die hij maanden geleden deed. Alles rommelt weer lekker gewoon door. Ik ben aan het schrijven, elke dag. Ik probeer de afgelopen drie maanden te vatten. Nu pas, achteraf; zelfs drie weken geleden was schrijven nog onmogelijk. Dat is vreemd, zelfs ik zelf vraag me nu al af waarom dat dan precies onmogelijk was. Dat vatten, dat beschrijven, zonder metaforen.

Ik heb zin in sneeuwklokjes. Ze kwamen al de grond uit, maar nu heeft de vorst ze in de wacht gezet. Sneeuwklokjes, winterakonieten, krokussen, sneeuwroem, narcissen en tulpen. En na al die bolgewassen de muur stucen en schilderen. Maar eerst vanmiddag worldcup schaatsen in Heerenveen. Ik kan het allemaal zien sinds ik de app van Ziggo op mijn iPad zette.

Lees Voskuil! [Trouw 8.12.]

Ik herlees Voskuil. Dat is waar ik momenteel behoefte aan heb. Ik wil geen moeilijke boeken, ik wil geen boeken waarin akelige dingen gebeuren, ik wil boeken waarin niets gebeurt en waarin de taal zalvend is. Troostend. De boeken van Voskuil als troostlezen. Ver hoeft ik niet te reiken: ik heb ze allemaal. Het Bureau staat in de Eifel, daar kan ik nu – in Amsterdam – even niet bij. Maar alleen al het idee dat dat monumentale werk daar rustigjes op me staat te wachten, in een schrijfkamer die niet betreden wordt en waar het, zo schat ik, een graad of zeven is, is al genoeg. Elke avond zullen de ruggen van de zeven delen zacht belicht zijn, ik bracht onlangs de kerstverlichting (de zogenaamde Weihnachtslichtschlaug) op orde en sloot hem aan op een tijdschakelaar, zodat-ie van kwart over vijf tot kwart over elf brandt. Dat is gezellig voor de buren die hoger op de berg wonen. Dan is het alsof ik daar ben.

Vooral de drie wandeldagboeken, Terloops, Buiten schot en Gaandeweg zijn, om zijn eigen woorden te gebruiken, meesterlijk. De hoofdpersoon en zijn vrouw L. op pad, van 1957 tot 1992. Ze ergeren zich allebei aan alles en iedereen. Andere wandelaars, het veel te warme weer, onvriendelijke hoteliers, het slechte eten. Ze redden slakjes van het pad en smullen ’s avonds van een kalflevertje. Ze zien hoe beestachtig dieren behandeld worden op marktjes op stoffige Franse dorpspleintjes en eten ’s avonds lekker een biefstukje. Ze hebben voortdurend hoofdpijn of ‘last van het hart’, zijn verkouden, beroerd en hondsmoe, ze zijn in of uit hun humeur. Geweldig. Ik was vergeten dat ze niet alleen in Frankrijk gewandeld hebben, maar ook in Engeland, Wales en Schotland. Drie van die langeafstandswandelingen heb ik ook gedaan, ooit. Offa’s Dyke Path, de West Highland Way en het Pembrokeshire Coast Path. Niets van wat ik las bracht me terug naar die tochten, op af en toe een plaatsnaam na. Zo zie je maar weer hoe literatuur en herinnering zich tot elkaar verhouden. Wat de ene schrijver ziet en opmerkt, gaat aan de andere schrijver volstrekt voorbij.

Ik schreef jaren geleden in Tirade een stuk over deze wandeldagboeken. De slotconclusie was dat ik blij was dat ik ze uit had, want veel meer had ik niet kunnen hebben. Ik kreeg toen een brief van Lousje Voskuil. Dat ze dat nou zo ‘aardig’ vond, dat ik zo kritisch had gelezen. Ik probeerde die brief terug te vinden, ik wéét dat ik hem, samen met een tweetal brieven van Arthur Japin, op een speciale plek opgeborgen heb. Maar zoals zo vaak met speciale plekken, blijkt die té speciaal te zijn geweest.

Je vraagt je af hoe mensen zo onverdraagzaam kunnen zijn. Onverdraagzaam en ronduit racistisch. Voskuil heeft het vaak over ‘negers’, en dan vrijwel altijd in één adem met Algerijnen. Bedreigend zijn ze, en luid. Ik herinner me een geërgerde uitspraak van Nicolien, in Het Bureau: ‘Moeten die Surinamers altijd zo luid zijn?’ Positief punt is dat Voskuil het allemaal wel gewoon opschreef. Ik bedoel: hij maakte van zichzelf in zijn boeken – of hij zich nou verschool achter Maarten Koning of als een ‘ik’ optreedt – niet een aardiger of beter mens. Hij onderzocht. Hij analyseerde voortdurend zijn eigen denken en doen. In Onder andere staat deze zin: ‘[…] Vergeten worden, voor wie daarvan weet te genieten, [is] iets heel moois.’ Hij doet deze uitspraak terwijl hij tweeënhalf uur op Station Baarn zit te wachten omdat zijn fiets tijdens de spits niet in de trein mag. Ik weet heel zeker dat die uitspraak op hemzelf slaat. Maar ondanks dat: lees Voskuil!