‘Give the man a contract!’ [Trouw 19.1]

In deze krant las ik onlangs in de rubriek Personalia dat de roman Wees onzichtbaar van Murat Isik een tv-serie wordt. “Het verhaal van de Zaza-Turkse familie Mutlu tegen de achtergrond van het verval van de Bijlmer vormt een ‘geweldige basis’ voor een serie, vindt Idse Grotenhuis van [producent] Topkapi.” Dat klinkt mooi en maatschappelijk betrokken. Maar ik vermoed dat het slot van het stukje dichter bij de waarheid (lees: de reden voor verfilming) komt: “De roman ging al meer dan 135.000 keer over de toonbank.”

Een tv-serie of film maken van een onbekende roman gebeurt niet zo vaak. De titel moet een belletje doen rinkelen en als er bij duizend mensen een belletje rinkelt of bij 135.000, maakt dat nogal een verschil. Kijkcijfers en aantallen bioscoopbezoekers zijn belangrijk. Murat Isik is momenteel hot, vanwege de Libris Literatuurprijs, vanwege de enorme verkoopaantallen. Dát zal de reden zijn voor producent Topkapi om er in te springen. Maar zoiets zeg je natuurlijk niet als een krant je vraagt te reageren op het nieuws. Dan zeg je iets over de inhoud van het boek, de relevantie ervan, de maatschappelijke impact. Punt is natuurlijk wel om al die aandacht en bekendheid die er nú is, zo snel mogelijk uit te buiten. Als die tv-serie nog jaren op zich laat wachten, zal de aandacht weggeëbd zijn.

Ik heb me over het verfilmen van Boven is het stil nooit illusies gemaakt. Ik begreep ook wel dat de aandacht die er ooit was voor het boek de belangrijkste reden was om van het boek een film te maken. Ik meen me te herinneren dan er toentertijd 70 of 80.000 bioscoopbezoekers naar de film gegaan zijn. Dat is veel voor een filmhuisfilm. Misschien hadden de producenten op meer bezoekers gerekend, maar de film kwam uit in 2013, zeven jaar na het verschijnen van het boek. Opvallend was dat de film in Duitsland, waar hij al snel ging draaien, volledig geflopt is. Terwijl ook in Duitsland ik weet niet hoeveel exemplaren van Oben ist es still zijn verkocht. Zo zie je maar weer: je kunt geen succes maken. Dat ontstaat. Of niet. Alleen daarom al past het je als kunstenaar, zelfs bij een mega-succes, altijd nederig te blijven.

Ik hoorde in De slimste mens Maarten van Rossem zeggen: ‘Ik heb een tip: als je een boek goed vindt, ga dan nooit naar de verfilming ervan.’ Dat ben ik niet helemaal met hem eens. Je zou als lezer/kijker onderscheid moeten maken tussen beide kunstuitingen. Je moet in elk geval proberen het boek los te laten als je naar de film zit te kijken, en dan de film op zijn eigen merites beoordelen. In de tijd dat Boven draaide, hoorde ik van mensen dat ze niet gingen omdat ze ‘het boek niet kapot wilden laten maken’. Ik begreep dat niet. Het boek blijft toch het boek? Waren ze bang dat de verfilming het oordeel over het boek op hun figuurlijke harde schrijf zou overschrijven? Dan hadden ze toch erg weinig vertrouwen in hun eigen verbeeldingskracht.

De mooiste boekverfilming blijft voor mij Death in Venice. Ik durf zelfs te zeggen dat de film beter is dan het boek. Vanwege één briljante draai: Visconti maakte van de schrijver Von Aschenbach een componist en gebruikte muziek van Mahler als filmmuziek, die daardoor binnen- en buitenbeeldse muziek werd, waardoor vaag bleef of Dirk Bogarde ter plekke de muziek zat te componeren of dat alleen wij het hoorden. Hierbij hoort volgens de overlevering de uitroep van een van de producenten van de film: ‘Who wrote this music? Give the man a contract!’ Death in Venice kwam uit in 1971.

Concurrentie [Trouw, 5.01.2019]

Ik ben hier in de Eifel niet de enige schrijver. Er is collega Pauline Slot en er is natuurlijk Jacques Berndorf, pseudoniem van Michael Preute. Die schreef ik weet niet hoeveel zogenaamde Eifel-krimi’s en is daar schathemeltjerijk mee geworden. Er zullen er vast meer zijn, schrijvers bedoel ik. Eén daarvan is sinds kort Anja Krabben. Zij en haar man wonen in een dorp hier in de buurt. Ik ken Anja niet persoonlijk. Waarschijnlijk heeft dat te maken met wat er op bladzijde 136 van Een huis in de Eifel staat: “Als er iemand kan vertellen hoe je het beste met een Eifeler tuin kunt omgaan […] dan is hij dat, dacht ik heel logisch en stuurde hem een mail met de vraag of ik hem mocht interviewen over tuinieren in de Eifel. Maar helaas. ‘Ik laat deze beker graag aan mij voorbijgaan… Daghoor!’ mailde hij terug. Jammer. Zijn huis in de Eifel blijkt niet eens zo ver bij dat van ons vandaan te staan, slechts 17 kilometer, een kwartiertje rijden. (Ik ben het stiekem van buiten gaan bekijken, maar durfde niet te stoppen met de auto om té opzichtig zijn tuin te bewonderen.”

Tja, dat doe ik weleens. Dingen weigeren. Zo ben ik. Toch was Anja zo vriendelijk om me een exemplaar van haar boek toe te sturen. Het punt met zulke boeken (een soort Ik vertrek op papier) is dat ze vaak slecht geschreven zijn en dat ze vol staan met hoogst persoonlijke ditjes en datjes die eigenlijk alleen voor de schrijver zelf en direct betrokkenen boeiend zijn. Beide zaken zijn bij dit boek niet aan de orde. De schrijfstijl is prima en op de een of andere manier vormen de hoofdstukken, over heel uiteenlopende onderwerpen, een mooie samenhang, en is dit boek zeker niet alleen voor intimi. Ik kom er nogal eens in voor, er wordt geciteerd uit Trouw-columns of Jasper en zijn knecht. Daar schrik ik niet van, want Anja heeft dat keurig gevraagd. Een aantal andere Nederlandse Einwanderer heeft de beker niet aan zich voorbij laten gaan en tot mijn verrassing kwam ik de ‘jonge boer met de grijze ogen’ tegen. Zo noemde ik hem eens op mijn blog, nadat ik hem voor het eerst ontmoet had, waarop iemand die dat heel romantisch vond reageerde met: ‘Daar gaan we vaker van horen!’ Nee, dus, maar nu, via Een huis in de Eifel, toch weer wel.

Krabben duikt overal in: een hoogoplopend conflict tussen een Nederlandse boer en de burgemeester van het dorp, de man van wie de Hollandse boer de boerderij kocht, de vulkanen en de vulkaanmeren (de zogenaamde Maren), de fauna in het gebied, Nora Pfefferkorn, die duizenden ‘alledaagse’ foto’s nam van het leven in de Eifel, de aard van de huizen, motorrijders (Anja houdt daar wel van), beer Mike van de Eifel Zoo, de Duitse wouden.

Maar was vooral fijn is, zijn haar observaties van de Eifelers. Zij schrijft op wat ik zelf ook vaak opmerkte. Dat ze bijvoorbeeld niet van zoenen houden; dat het hondsmoeilijk is een Eifeler in je huis te krijgen, terwijl ze het leuk vinden als je bij hen op bezoek gaat; dat ze enorm behulpzaam zijn; dat ze gesloten en niet erg uitbundig zijn (maar winkelpersoneel is dan weer bijna overal uitzonderlijk vriendelijk) en dat het ons Nederlanders vaak verbaast hoe laks de werklui zijn die iets in of aan je huis zouden komen doen. Zo wachten Anja en haar man al twee jaar op een houten beeld van een paar marters dat gemaakt zou worden door een Eifeler ‘kettingzaagkunstenaar’. De in onze beleving Duitse Gründ- en Pünktlichkeit lijkt aan de Eifelaars voorbij gegaan te zijn.