In deze krant las ik onlangs in de rubriek Personalia dat de roman Wees onzichtbaar van Murat Isik een tv-serie wordt. “Het verhaal van de Zaza-Turkse familie Mutlu tegen de achtergrond van het verval van de Bijlmer vormt een ‘geweldige basis’ voor een serie, vindt Idse Grotenhuis van [producent] Topkapi.” Dat klinkt mooi en maatschappelijk betrokken. Maar ik vermoed dat het slot van het stukje dichter bij de waarheid (lees: de reden voor verfilming) komt: “De roman ging al meer dan 135.000 keer over de toonbank.”
Een tv-serie of film maken van een onbekende roman gebeurt niet zo vaak. De titel moet een belletje doen rinkelen en als er bij duizend mensen een belletje rinkelt of bij 135.000, maakt dat nogal een verschil. Kijkcijfers en aantallen bioscoopbezoekers zijn belangrijk. Murat Isik is momenteel hot, vanwege de Libris Literatuurprijs, vanwege de enorme verkoopaantallen. Dát zal de reden zijn voor producent Topkapi om er in te springen. Maar zoiets zeg je natuurlijk niet als een krant je vraagt te reageren op het nieuws. Dan zeg je iets over de inhoud van het boek, de relevantie ervan, de maatschappelijke impact. Punt is natuurlijk wel om al die aandacht en bekendheid die er nú is, zo snel mogelijk uit te buiten. Als die tv-serie nog jaren op zich laat wachten, zal de aandacht weggeëbd zijn.
Ik heb me over het verfilmen van Boven is het stil nooit illusies gemaakt. Ik begreep ook wel dat de aandacht die er ooit was voor het boek de belangrijkste reden was om van het boek een film te maken. Ik meen me te herinneren dan er toentertijd 70 of 80.000 bioscoopbezoekers naar de film gegaan zijn. Dat is veel voor een filmhuisfilm. Misschien hadden de producenten op meer bezoekers gerekend, maar de film kwam uit in 2013, zeven jaar na het verschijnen van het boek. Opvallend was dat de film in Duitsland, waar hij al snel ging draaien, volledig geflopt is. Terwijl ook in Duitsland ik weet niet hoeveel exemplaren van Oben ist es still zijn verkocht. Zo zie je maar weer: je kunt geen succes maken. Dat ontstaat. Of niet. Alleen daarom al past het je als kunstenaar, zelfs bij een mega-succes, altijd nederig te blijven.
Ik hoorde in De slimste mens Maarten van Rossem zeggen: ‘Ik heb een tip: als je een boek goed vindt, ga dan nooit naar de verfilming ervan.’ Dat ben ik niet helemaal met hem eens. Je zou als lezer/kijker onderscheid moeten maken tussen beide kunstuitingen. Je moet in elk geval proberen het boek los te laten als je naar de film zit te kijken, en dan de film op zijn eigen merites beoordelen. In de tijd dat Boven draaide, hoorde ik van mensen dat ze niet gingen omdat ze ‘het boek niet kapot wilden laten maken’. Ik begreep dat niet. Het boek blijft toch het boek? Waren ze bang dat de verfilming het oordeel over het boek op hun figuurlijke harde schrijf zou overschrijven? Dan hadden ze toch erg weinig vertrouwen in hun eigen verbeeldingskracht.
De mooiste boekverfilming blijft voor mij Death in Venice. Ik durf zelfs te zeggen dat de film beter is dan het boek. Vanwege één briljante draai: Visconti maakte van de schrijver Von Aschenbach een componist en gebruikte muziek van Mahler als filmmuziek, die daardoor binnen- en buitenbeeldse muziek werd, waardoor vaag bleef of Dirk Bogarde ter plekke de muziek zat te componeren of dat alleen wij het hoorden. Hierbij hoort volgens de overlevering de uitroep van een van de producenten van de film: ‘Who wrote this music? Give the man a contract!’ Death in Venice kwam uit in 1971.