Omslagen [Trouw 16.2]

Het maken van een boek bestaat uit een aantal fasen. De belangrijkste is natuurlijk de fase van het schrijven, door de schrijver. Als een schrijver niets schrijft, komt er ook geen boek. Vervolgens, of in sommige gevallen tussentijds, gaat een redacteur naar de tekst kijken. Dit kan anders, dat kan beter, waarom heb je hier dit en waarom heb je daar niet dat. Dan volgt de drukproef. Liefst verander je daar niets meer aan, met een beetje geluk is alles wat gladgestreken moest worden in die fase voltooid. Altijd, altijd vind je dan nog spelfouten. Dat is akelig. En zelfs dan zijn ze er nog niet uit: meestal al bij het eerste doorbladeren van het voltooide boek zie je een vreselijke fout. Meestal blader ik een halve minuut en dan leg ik het verse boek aan de kant. Eventueel later nog eens naar kijken, maar nu is het een straf. Wacht, ik ga te snel, nu is er al een gedrukt boek, met een titel en een omslag en een isbn-nummer.

Ik wilde het hebben over het omslag. Vaak wordt daar in de fase van het redigeren al aan gewerkt, want het boek, of beter: een afbeelding van het boek, moet in de prospectus van de uitgeverij. De titel laat ik even voor wat die is, daar is een aparte column voor nodig. Ik houd erg van de omslagfase. Alles is min of meer klaar, de strijd om de titel is gestreden, nu rest nog een zo mooi mogelijk omslag. Mooi en toepasselijk. Of juist niet toepasselijk? Dat kan namelijk ook. Is het nodig, een toepasselijk omslag? Tja. Ik betrap me erop dat ik tijdens het lezen, soms pas na vier of vijf dagen, het boek dichtklap en eens kijk wat er eigenlijk op het omslag staat. Ben ik het al tegengekomen? Begrijp ik het of wordt er een spelletje met me gespeeld? Een uitgever bepaalt het omslagbeeld niet alleen. In elk geval in mijn geval wordt er overleg gepleegd. Er komen meerdere voorstellen. Welke vind jij de mooiste? En kun je dat ook uitleggen? Mijn mooiste omslagen vind ik de omslagen die ik zelf gemaakt heb, tot nu toe is dat in twee gevallen zo geweest. Met Gras, om languit op te liggen en Rotgrond bestaat niet. En met gemaakt bedoel ik: waarvoor ik het beeld heb geleverd; het maken van een omslag, daar komt natuurlijk veel meer bij kijken. Ik vind het mooi, eigen omslagen, omdat ik dan veel meer het gevoel heb dat het míjn boek is. Niet alleen de woorden, óók het beeld. Bijna een Gesamtkunstwerk.

Als een boek vertaald wordt, ligt dat ineens heel anders. De meeste buitenlandse uitgevers overleggen niet over een omslag. Soms krijg ik het boek vlak voor het uitkomt te zien, er is dan al niets meer aan te veranderen, vaker krijg ik niets te zien en is het een ‘verrassing’. De kroon hierin spant mijn Catalaanse en Spaanse uitgever. Die maakt zulke afzichtelijke omslagen dat ik het opgegeven heb. Ik kán opgeven omdat Laura Huerga, de uitgeefster, mij namelijk wél mee laat beslissen. Min of meer. Ze is een Catalaanse, ze laat zich niet zomaar omver lullen. Ze stuurde me mogelijke omslagen voor het boek Juny. Ik bekijk de tekeningen, wacht even met mijn antwoord en zeg dan: ‘Nou ja, Laura, zoals je zult begrijpen vind ik ze allemaal afzichtelijk, maar ik weet ook dat ik niet weet wat Catalanen en Spanjaarden mooie omslagen vinden. Ga je gang. Ik vind nummer 4 de “mooiste”.’ Kort erop volgden nog ingekleurde omslagen. ‘Prima,’ schrijf ik. De enige troost is dat er tientallen gierzwaluwen op staan, héél in de verte.

Biograferen [Trouw 2.2]

De laatste Voskuil die ik las, was Requiem voor een vriend. Ik heb nu, op Het Bureau na, alles weer eens gelezen. En hoewel ik donders goed weet dat je dat wat er in een boek staat niet één op één mag verbinden aan de schrijver van het boek, ben ik nu toch wel écht van het idee af een biografie over Voskuil te willen schrijven. Dat kwam vooral omdat ik in Requiem voor een vriend ‘Tante Gert’ tegenkwam. Tante Gert komt ook voor in de wandeldagboeken, ze woont ergens in Engeland, is heel oud en de ik en L. bezoeken haar telkens wanneer ze in Engeland op vakantie gaan. Onduidelijk was van wie Tante Gert een tante was en ze is in de wandeldagboeken een vage figuur, van wie je niet eens weet of ze Engels of Nederlands spreekt. De tv staat altijd heel erg hard bij haar, want ze is stokdoof. Het wordt duidelijk in het boek dat Voskuil over zijn vriend ‘Jan Breugelman’ schreef. Of las ik het nou in De moeder van Nicolien? Hoe dan ook: ik kreeg meer informatie over Tante Gert en daardoor kon ik met terugwerkende kracht een puzzelstuk toevoegen aan de wandeldagboeken. Als je alles wat hij geschreven heeft chronologisch zou rangschikken, heb je al snel een heel leven te pakken. Vooruit, een gefictionaliseerd leven, maar dan wel een zeer sterk autobiografisch gefictionaliseerd leven.

Het enige wat je als biograaf zou kunnen doen is de werkelijkheid van de fictie te scheiden. En snel Lousje Voskuil bezoeken. Misschien nog wat medewerkers van het P.J. Meertens Instituut te spreken zien te krijgen. Een afspraak maken met Detlev van Heest. Maar dan nog: waarom zou je een biografie over iemand schrijven terwijl de schrijver zelf zijn uiterste best gedaan heeft zijn leven weer te geven zoals hij het in zijn boeken weergegeven heeft? Is dat niet genoeg? Moet je dat niet respecteren?

Ik las de biografie van Van Oorschot van Arjen Fortuin. Geweldig boek. Ook daarin komt Voskuil voor, en Voskuil schreef in Onder andere zelf een verhaal over Geert van Oorschot. Als je Frida Vogels leest, zal je Voskuil ook tegenkomen. Ik schrijf ‘zal’, omdat ik er nooit in geslaagd ben tot het werk van Vogels door te dringen, wat een nette manier is om te zeggen dat ik haar niet gelezen heb omdat ik het onleesbaar vind. Kruisbestuiving van alle kanten. Is het niet veel leuker voor lezers om door het lezen van verschillend werk verschillende pionnen in een schaakspel beter te leren kennen? Want Frida Vogels, op haar beurt, zit ook in het werk van Voskuil, onder de naam Henriette Fagel. Een geïnteresseerde lezer kan zélf een biografie van Voskuil samenstellen door werk te lezen waarin hij voorkomt.

Momenteel lees ik Earthly Powers van Anthony Burgess. Dat boek las ik meer dan twintig jaar geleden voor het eerst. Een nep-autobiografie, want de schrijver Kenneth Toomey die Burgess beschrijft heeft nooit bestaan. Maar wat hij doet is Toomey allerlei herinneringen laten ophalen aan échte, al dan niet dode, schrijvers. Een personage dat omgaat met werkelijk bestaande personen. Dat is verwarrend voor een lezer, al snel krijg je het gevoel dat Toomey ook een werkelijk bestaand persoon is. Ik houd erg van biografieën, ik houd ook erg van nep-(auto)biografieën. Atte Jongstra heeft het gedaan met De avonturen van Henry II Fix. Die Fix heeft nooit bestaan, maar de in de geschriften optredende Rhijnvis Feith bestond wel degelijk, waardoor je onwillekeurig denkt met een werkelijke autobiografie van doen te hebben. Het voordeel voor een schrijver: je kunt alles uit je dikke duim zuigen en research is overbodig.