Ik zie zelf ook wel dat het op deze plek anders is dan voorheen. Voorheen verschenen er veel meer dingetjes. Meestal van tamelijk opgewekte toon. Er is hier wel eerder een grote verandering opgetreden, vooral na het relativeringsloze, bijna adhd-achtige jaar 2007. Dat is twaalf jaar geleden. Toen kreeg ik bij nader inzien zo’n hekel aan mezelf, dat de toon al drastisch gewijzigd werd. Het punt is: ik moet willen gaan zitten, er moet iets gebeuren in mijn hoofd (mijn gedachten) dat maakt dat ik ga zitten om iets te tikken. En dat gebeurt domweg niet. De Trouw-column is zo’n beetje het enige wat eruit komt en daarom is het doorplaatsen van die column, eens in de twee weken, het enige teken dat ik nog weleens op deze plek kom.
Het heeft hier afgelopen (na)jaar maanden stilgelegen omdat ik me op een plek bevond van waaruit ik niets kon ondernemen. Een Niemandsland waarin niets betekenis had, waarin ik van klein moment naar volgend klein moment leefde. De tijd uitzat, soms letterlijk van minuut op minuut. Daarna bleek het oppakken van dit weblog – in elk geval zo’n beetje tot nu – onmogelijk. Wel schreef ik een boek. Dat deo volente komende februari uit gaat komen. Zo’n boek dat je eigenlijk liever niet geschreven had, maar ja: iets anders was er niet. Iets anders ging niet. De titel zal zijn: Knecht, alleen. Andere dingen gingen ook niet meer. Ik meldde me af bij Facebook, dat was een onverdraaglijk lege, ongeïnteresseerde, liefdeloze plaats geworden. Hol. Nep. Vreemd genoeg is Twitter er nog wel, met mate. Maar ook daar groeit de afkeer, sterven er naar mijn smaak veel te veel mensen in het openbaar. Een nieuwe trend: sterven op Twitter. Honderden likes. Leuk, hoor. Sterven doe je, vind ik, alleen, met mensen om je heen van vlees en bloed, die je vast kunt pakken of, desgewenst, van je af kunt stoten.
Het is niet zo dat er niets gebeurt. In tegendeel. Er gebeurt van alles. Momenteel staat mijn leven op z’n kop omdat een man uit het verleden langs is komen rijden en die man vertrekt niet meer. Ik wil ook niet dat hij vertrekt. De man heeft een hondje meegenomen. Het hondje mag ook blijven, hoewel ze wel erg kefferig is en na twee dagen mijn huis en tuin al als het hare beschouwde, wat inhoudt dat alles en iedereen afgeblaft dient te worden. Ook maken wespen een nest, zo’n prachtig papierachtig bouwwerk, onder de houten vlonder op het balkon. Ik stond er onlangs per ongeluk bovenop, op blote voeten, en geen enkele wesp stak me. De man uit het verleden gaat er ook gewoon middenin staan. De wespen steken ons niet, het windt ze schijnbaar niet eens op. Dat zal wel iets betekenen. Iets goeds, wellicht.
Deo volente in februari, schreef ik. Het is kant en klaar, maar er is nog ruim de tijd om – mocht dat nodig zijn – aan te schaven. Voor Jasper en zijn knecht moest ik vlak voor verschijnen een epiloog schrijven, omdat Jasper, wat niet de bedoeling was, doodging. En nu, wederom, ligt het einde open. Maar ik trap er niet in. Een boek is een boek (hoe autobiografisch ook) en het echte leven is het echte leven.