Natte nonnen [Trouw, 21.9]

Elk jaar vindt in Vlissingen Film by the Sea plaats. Een filmfestival met de nadruk op boekverfilmingen. Elk jaar is er een jury, bestaande uit – min of meer – bekende Nederlanders, die zo’n tien boekverfilmingen bekijkt en daaruit de in hun ogen beste kiest. Filmregisseurs, schrijvers, dichters, acteurs, zangers. Je wordt als jurylid de hele week in de watten gelegd, je verblijft in een hotel aan zee, krijgt de hele dag door te eten en te drinken en je taak bestaat dus uit het kijken naar films en daar iets van te vinden. Verder niets. Dit jaar was de 21e editie van het festival. De jury bestaat uit vijf mensen. In de loop van de jaren hebben in totaal 105 mensen in de jury gezeten. Op de tweede dag van het festival, de zaterdag, is er een oud-juryledenbrunch. Die worden elk jaar opnieuw uitgenodigd, nóg een voorrecht van jurylid zijn. Dit jaar waren er nul schrijvers op de brunch. Nul. Nou ja: ik was er, en Maartje Wortel, die dit jaar in de jury zit, en helemaal op het einde, toen het eigenlijk al afgelopen was, kwam Connie Palmen de eetzaal nog binnen. Er was heel veel eten over, de helft van de gedekte tafeltjes bleef leeg.

Het was machtig mooi weer, de boulevard van Vlissingen zag zwart van de mensen, iedereen at ijsjes, iedereen dronk frisse glazen witte wijn, de zon brandde, er waaide een verfrissend windje, nazomer op z’n best. Door het weer kwam het dus niet, de halflege eetzaal, het mysterieuze ontbreken van collega’s. Maar door wat dan wel? Ik heb geen flauw idee. Ik liet me er niet door terneerdrukken en maakte er het beste van door drie films te kijken én een literair evenement te bezoeken in boekhandel ’t Spui, u weet wel, van Margreet de Haan, bekend uit het boekenpanel van DWDD. Het thema was ‘zee’, maar de meeste schrijvers hadden dat niet begrepen of meegekregen, dus werd er over van alles voorgelezen, behalve over de zee. Saskia de Coster redde zich door een stuk voor te lezen over spermadonatie uit haar roman Nachtouders, en daarbij te zeggen dat er ‘in elk geval heel veel gezwommen wordt’.

’s Avonds, na het kijken van de film Downton Abbey – voor mij en mijn introducé een tikje lastig te volgen omdat we geen van beiden ooit een aflevering van de tv-serie zagen – was er een Boekenbal. De dresscode was ‘burlesk’. Nu zullen de meeste mensen niet eens weten wat dat woord betekent, maar in de Spiegeltent – waar tussen de middag nog de brunch had plaatsgevonden – was het erg burlesk. We dronken enorme glazen gin-tonic die twaalf euro per glas kostten en midden in de tent trokken meisjes en jonge vrouwen hun kleren uit en klommen in enorme glazen schalen met zeepsop. Ik had nog nooit eerder in mijn leven een striptease meegemaakt en vond het nogal, eh, hoe zal ik het zeggen? Ongemakkelijk. Omdat ik zo dichtbij stond dat ik allerlei ontblote lichaamsdelen kon zien trillen. Van de zenuwen bij de optredende dames, denk ik.

Gelukkig kwam toen Connie Palmen de tent binnen. Ze stevende recht op me af en we gingen zoenen. Niemand, maar dan ook werkelijk niemand, kan fijner zoenen dan Connie. Dat vind ik. Maar Connie, op haar beurt, vindt dan weer dat ik zo fijn kan zoenen. De twee ‘Natte Nonnen’ waren bezig, maar ze konden allebei hun concentratie niet vasthouden. ‘Wat een waardeloze show,’ zei Connie. ‘Ik vind het ergens wel opwindend,’ loog ik. ‘Een kinderhand is gauw gevuld,’ zei ze. Inderdaad. Ik had een topdag.

Die Entdeckung des Himmels [Trouw, 7.9]

Ik heb helemaal geen zin om iets literairs te schrijven. Ik heb zin om te schrijven hoe fijn het hier in de Eifel is, nu de zomer op zijn einde loopt. Hoe juist niet-literair alles hier is. Literatuur is ontzettend ver weg. Hier vieren Rinus en Lien hun 50-jarig huwelijk; hier organiseren Gaby en Hans-Dieter een Sommerparty, waar buurvrouw C. zich wederom schandalig misdraagt, haar man de huid vol scheldt, begint te zingen, want ja, ze was ooit sopraan in Keulen, alle mannen die aanwezig zijn betast en mannen die daar niet van gediend toebijt dat ze met haar moeten flirten; hier bropbroppen steeds minder motorrijders langs; enorme vrachtwagens met sparren rijden af en aan; buurvrouw Monika komt naar buiten omdat het ineens zulk lekker weer is en buurman Klaus ontsteekt de barbecue; Christa van voorheen dakdekker Rudi heeft haar knie verdraaid, volgens zoon Johannes is het goed mis met haar binnenste kruisband (‘Ach, Du!’ zegt Christa, die wel ziet dat Johannes niet helemaal nuchter meer is.). Johannes komt namelijk net thuis van de nazit die volgde op de oefening van de vrijwillige brandweer bij Toni en Heidi. De oefening was rond tienen klaar, wij troffen de voltallige vrijwillige brandweer rond vieren, hoge stapels bierkratten in het midden, ik kreeg meteen een flesje in de hand gedrukt. Hondje Floris piept van opwinding, en dan toch ineens literatuur, of wat daarvoor door moet gaan.

Ik ken ze, ik ken alle koppen, maar ik kan er bij een enkele slechts een naam aan verbinden. ‘Waarom heb jij zulke rode handen?’ roept er één. ‘Brombeeren!’ roep ik terug. ‘Hier in de tas. Veel te weinig. Niet genoeg voor jam.’ Ze willen me nog een biertje in de hand duwen. ‘Nein!’ roep ik. ‘Je moet over ons schrijven!’ roepen zij dan weer. ‘Dat is goed,’ zeg ik. ‘Toevallig moet ik morgen (- dit was zondag -) een column leveren.’ En in mijn volgende boek moet ik ook over ze schrijven, krijg ik te horen. Maar alleen goeie dingen. Geen lelijke dingen, of dingen die niet kloppen, want daar heb ik een handje van, dat hebben ze best wel door. ‘Is goed,’ zeg ik. En of ik me er wel van bewust ben dat ik nooit iets lelijks over de vrijwillige brandweer van Nimshuscheid moet schrijven, want Schwarzbach mag dan wel bij Feuerscheid horen, de vrijwillige brandweer van Nimshuscheid is veel eerder ter plekke, mocht er bij mij brand uitbreken, dan de vrijwillige brandweer van Feuerscheid, en sowieso zijn die van Nimshuscheid natuurlijk veel beter dan die van Feuerscheid. Hier, vanochtend nog, toen ze wegreden bij de boerderij van Toni en Heidi, zagen ze dat een schaap zich vastgedraaid had in het schapengaas, toen hadden zij een stuk schapengaas weggeknipt met hun betonscharen en het schaap bevrijd, dus eigenlijk konden ze in hun logboek schrijven dat er een Einsatz had plaatsgevonden die ochtend. Inmiddels vraag ik me af hoe we er weg konden komen. Want ja, het is óf wegkomen, óf een uurtje later stomdronken thuis zien te geraken. ‘Wir sind weg!’ roep ik daarom plompverloren. Dat is goed, maar alleen als ik goeie, leuke, fijne dingen over ze op zou schrijven. Dat beloof ik.

We hadden Gaby en Hans-Dieter de avond ervoor ‘Die Entdeckung des Himmels’ van Harry Mulisch gegeven. Dat boek lag hier in huis, onduidelijk hoe of waarom. Nagelnieuw. ‘Lees jij wel?’ vroeg ik Gaby toen ik het haar overhandigde. ‘Sicher,’ zei Gaby. ‘Dat is mooi,’ zei ik. ‘Het is namelijk een ontzettend fijn boek om te lezen en die Harry Mulisch is een heel beroemde Nederlandse schrijver. Helaas dood.’