Floris. Mannennaam, vrouwtjeshond. Vier jaar oud. Fox-terriër. Kan enorm chagrijnig zijn, dan wordt er gegrommeld, de lippen worden opgetrokken, als een vreemde hond het bij mij zou doen, zou ik hard weglopen. Meestal houdt het op als je poeslief: ‘Wat doe je?’ vraagt. Onvermoeibaar achter stokken en nog liever sparrenappels aanrennen, apporteren en vervolgens niet loslaten zodat je haar van de grond kunt tillen. Ze blijft dan zo lang mogelijk hangen (als je wilt, kun je haar ook wild in het rond slingeren), maar begint wel steeds luider te protesteren in de vorm van janken en gillen. Mijn moeder heeft me al een keer een klap gegeven met haar wandelstok omdat ze het ‘zielig’ vond voor de hond. Het is natuurlijk helemaal niet zielig: het beest doet het zelf.
’s Ochtends begint het met overdreven luid gapen in de bench, die op de slaapkamer staat. Dan wordt ze eruit gelaten en gaan ik of M. met haar naar beneden. Daar wordt het etensbakje gevuld. Het eten – van het merk Bosch, te verkrijgen bij de Globus in Bitburg – wordt vervolgens naar binnen gewurgd. Op geen enkele manier wordt duidelijk dat ze geniet van het eten. Allerlei geluiden komen vrij, slikgeluiden, kreunen, boeren, zuchten. Dan is het eten op en gaat ze de keukenvloer inspecteren op kruimels. Daarna naar buiten, waar gepoept en geplast wordt. Dan weer naar binnen en steevast moet ze dan bij mij op schoot, waar ze na een tijdje weer inslaapt: het naar binnen werken van het eten heeft zo veel kracht gekost, dat slaap noodzakelijk is.
Floris is zo’n hondje dat de hele dag achter je aan scharrelt. Waar je gaat of staat, daar is Floris. Floris doet eigenlijk wat ik verwacht had van Jasper, ooit. Rustigjes in de buurt vertoeven terwijl ik in de tuin aan het werk ben. Niet weglopen. Maar Floris kan dus ook een pain in the ass zijn, als er eenmaal een stok gevonden is. Ze weet niet van ophouden. Ze is enorm taai, er zijn al ettelijke nagels gesneuveld en onlangs zagen we dat een voortand afgebroken was. Ze is één bonk spieren en levenslust. ‘Gerbrand loopt honden dood,’ zegt buurman Rinus altijd en in het geval van Floris is dat inderdaad iets om in de gaten te houden, zeker als het warm is. Zij houdt niet op; degene die met haar loopt moet dat bepalen.
’s Avonds wordt er op banken en mensen gelegen. Zeker nu de houtkachels branden, voelt Floris zich prima thuis hier. Het liefst gaat ze zo liggen dat M. of ik erg weinig plek meer hebben. Diepe, tevreden zuchten de hele avond door. Soms raakt ze gebiologeerd door de vlammen in de kachel, het is dan of ze in een soort trance komt en blijft stokstijf voor het ruitje staan. Ze reageert heftig op de tv. Hondengeblaf en paardenhoefgetrappel worden met fel terugblaffen bestraft. En dan is het bedtijd en dan wordt er op z’n hardst gegrommeld. Ze moet naar buiten, plassen, en dat is nu – regen, kou, natte sneeuw – niet fijn. Toch moet het en als ze klaar is, rent ze in één rechte lijn naar de bench. De volgende ochtend begint alles opnieuw.