Eindejaarsveren in mijn eigen reet

Het is erg vreemd als een boek jouw boek niet wordt. Dat had ik nog niet eerder meegemaakt. Boekpresentaties, daar deed ik al jaren niet meer aan. Die vind ik geldverspilling. Een boekpresentatie is niet zoals vroeger iets waar pers op afkomt, het is verworden tot een genoeglijk samenzijn van gelijkgestemden en familie waarbij iedereen het betreffende boek het beste vindt dat ooit is verschenen. Daar heb je niks aan. Hoewel mijn moeder het wel jammer vindt, die wil dan die en die wel weer eens zien en spreken, wat zelden gebeurt want mijn verjaardag vier ik ook al tientallen jaren niet meer. Ik ben een norse oude man aan het worden.

Ik bedoel dat een boek in de winkel komt zonder randverschijnselen. Zonder signeersessies of lezingen of ander gedoe eromheen. Ik heb nog niet één keer voorgelezen uit Knecht, alleen, laat staan uit De 3 bestaat niet. Daardoor heb ik het gevoel dat het mijn boeken niet zijn. Ze zijn niet gaan leven. Je mist dan ook alle gevoel voor hoe het met zo’n boek gaat, in de wereld (Nederland). Natuurlijk, er zijn besprekingen en over die besprekingen had ik niet te klagen. Maar daarna wordt het stil, heel stil. Het komt bijna zo ver dat je een boekwinkel binnenloopt, daar een vaag bekende blote reet ziet en denkt: ‘Verrek ja, ik heb een boek geschreven!’. In de Eifel zwerft een exemplaar al maanden in de keuken en in het nisje in de gang rond en telkens als ik het zie, neem ik me voor het eens te gaan lezen. Bizar.

Daarom is het fijn dat het einde van elk jaar lijstjestijd is. Dan kun je nog enigszins een balans opmaken. Of niet, bijvoorbeeld omdat je boek op alle lijsten ontbreekt. Knecht, alleen wordt in maar liefst zeven media bij de beste boeken van 2020 gerekend. Dagblad van het Noorden/Leeuwarder CourantTrouwDe Groene Amsterdammer, de VPRO-gidsDe Standaard (België! In dat land hebben mijn boeken zelden iets gedaan), HP/De Tijd en TZUM.info, en dat terwijl er in de eerste drie niet eens een recensie van het boek is verschenen. Daarmee lijkt het boek me in elk geval het meest geliefde Privé-Domein van het afgelopen jaar, want in alle lijsten trof ik verder niet of nauwelijks P-D’s aan.

Afgelopen maand kreeg ik te horen dat beide boeken ook in het Duits zullen verschijnen. Even had het erop geleken dat Suhrkamp er klaar mee was. Boeken als Jasper en zijn knecht en – vreemd genoeg – vooral Rotgrond bestaat niet(Echte Bäume weinen nicht) (terwijl ik daarin eens lekker tekeer ging tegen Peter Wohlleben) zijn nauwelijks besproken in Duitsland en vooral van het laatste zijn er niet al te veel verkocht. Duitse lezers hebben moeite met zulke boeken, ik merkte dat al tijdens lezingen met Jasper. De agressie waar ik vanaf de eerste rij ineens mee te maken kreeg. Het verontwaardigde wieso soll ich so etwas lesen?! leeft daar veel sterker dan in Nederland. 

Tot slot: van buurvrouw Lien kreeg ik een alarmerende whatsapp. Dat er een Vlaams echtpaar rondstruinde bij ons op de berg. Ze waren de 1 aan het lopen, blijkbaar na het lezen van De 3 bestaat niet, en Lien had per ongeluk verklapt dat ik ‘daar ergens beneden woonde’. Vervolgens heeft ze een tikje verontrust buurman Klaus ge-appt. Of hij de boel een beetje in de gaten wilde houden. Ik heb het al vaker geschreven, maar ik doe het nog maar eens: in de Eifel gebeurt altijd wat. Volgend jaar vast ook.

3e kerstdag, en maandag

Henk en ik gingen een rondje lopen. Ondanks de sneeuw en de wind, of juist dankzij de sneeuw en wind, gingen we er derde kerstdag op uit. Tamelijk laat, want ik had de hele middag schaatsen willen kijken. Onderweg eerst even door het raam bij Christa als viswijven door Nimshuscheidermühle schreeuwen. Zoon Johannes stond te darten in de voormalige Kneipe. Het weggetje omhoog naar Nimshuscheid was goed te belopen, autobanden hadden de sneeuw nog niet samengeperst. Er klonken geluiden als vuurwerk. Floris rende achter de bal aan. We kwamen op het dalrondje, daar was het luwer, sloeg de sneeuw niet langer in onze gezichten. En daar kreeg Henk bijna een dikke tak op zijn kop. En daar begrepen we wat die vuurwerkgeluiden waren: takken en hele bomen die omgingen door het gewicht van de sneeuw. Aan de overkant van de Johannisbach lagen een stuk of tien sparren tegen de vlakte, deels over de paardenstal heen. De paarden zelf hadden zich uit de voeten gemaakt. We keerden terug, dit was te gevaarlijk. Hoewel ik graag verder was gelopen, ik gedij erg goed bij zulke extreme natuurverschijnselen. Daar wil ik zo lang mogelijk middenin zijn. Voor we de Nimsbrug overstaken eerst nog weer even als viswijven tekeer gegaan bij Christa. Ik vroeg haar waarom ze ons niet gewaarschuwd had. ‘Ach, ja,  zei ze, loom rook uitblazend aan de andere kant van het geopende raam. ‘Scheissschnee.’ Ze wees naar achteren, de voormalige Kneipe in. De stroom was er af. 

De generator in het huisje bij de Nimsbrug brulde. Dat is hét teken, mocht het je ontgaan zijn, dat de stroom er af is. Toen we thuiskwamen, schemerde het al flink. In de keuken brandden vele kaarsen. De kerstboom buiten deed het, die loopt op zonnestroom en de kerstster binnen ook, die loopt op batterijen. De kachel brandde volop, dat is het voordeel van hout. Koken zou echter niet gaan, er is daar geen gas. ‘Maakt niks uit!’ riep ik. ‘We hebben whisky en port en kaasjes en chips!’ Maar ik maakte me wel zorgen, want om 18:10 zou Code Geel beginnen, die documentaire over Jumbo-Visma in de afgelopen Tour en ik vind Primoz Roglic een heel fijne man. Het Keezbord kwam op tafel, zelfs Henk, die kleurenblind is, kon de pionnetjes van elkaar onderscheiden bij het kaarslicht, en vervolgens won hij voor de derde of vierde keer en om 18:05 was er ineens weer stroom.

In de avond maakte ik een foto van de voortuin, die bijgelicht werd door de lampen in de tuinmuur. Ik zette die foto op Instagram. Real snow! Roads closed! Exitement! Schreef ik er bij. Ik praat Engels op Instagram, ooit begonnen, vermoed ik, vanwege eventuele buitenlandse lezers. Die foto heeft al meer dan honderd likes. Dat is voor mijn doen heel veel. Als je goed kijkt, kun je Floris zien. Later, in de nacht, ging de sneeuw over in regen, maar op maandagochtend was de wereld nog steeds besneeuwd, en pikten de vogeltjes hun voer onder een dakje met een wit hoedje. De weg naar Bitburg en de L33 naar Nimshuscheid waren nog steeds afgesloten. De A60 niet, en daarover reden wij richting België en Nederland, de gebruikelijke zak winegums in de aanslag. De wereld werd langzaam groen en in de buurt van Maastricht brak de zon door. Eindhoven, Den Bosch, Utrecht, Amsterdam. Precies op tijd thuis voor de 1000 meter. De zak winegums helemaal leeggevreten.

Kerstcultuurclash

Ik probeerde de medewerkster van de REWE in Bitburg duidelijk te maken dat ik op zoek was naar stoofperen. ‘Harte Birnen,’ zei ik. ‘Birnen die mann kochen kann!’ Ze piepte een tweede medewerkster op. Die kwam erbij. Ik had ook nog ‘Schmorbirnen’ kunnen zeggen, maar dat had ik niet paraat. Nee, hoor, zulke dingen hadden ze niet. ‘Das ist etwas exotisches,’ zei de tweede medewerkster. ‘So etwas kauft mann in Berlin!’ Daarop ontspon zich een gesprek over zulke rare dingen. Twee landen de pal tegen elkaar aan liggen – en Duitsland staat bomvol met fruitbomen – en toch kennen we bepaalde zaken niet in die buurlanden. Ja, haha, apart niet? vonden de beide REWE-medewerksters en ik. Nou ja, dan maar yoghurtijs met opgewarmde ingemaakte zwarte bessen. Ook lekker. Dat was het toetje voor kerstavond. Vanavond.

Voor eerste kerstdag kreeg ik van buurvrouw Lien de opdracht een toetje te maken. Nu kan ik meerdere toetjes maken, maar ik vind dan trifle erg kerstig. Dus ik ga trifle maken. Trifle maak je het best met ouwe cake, droge cake. Zodat de sherry die je daaroverheen schenkt, voor je dat weer bedekt met fruit uit een blikje en een mengsel van vla en slagroom, er lekker in kan trekken. Goed, cake. Nou, vergeet het maar. Allerlei Kuchen, maar allemaal met íets. Stukjes chocolade, met perziksmaak, met caramel, noem maar op. ‘Nein,’ zei ik tegen de medewerkster van de Nah und Gut in Schönecken, waar we na de grote boodschappen in Bitburg langs reden omdat ik verdomme die cake vergeten was, ‘nein, Kuchen ohne etwas! Gelbe Kuchen!’ Nee, helaas. Bestaat niet. Nicole, de dochter van buurman Klaus, heeft het vanochtend heel lief nog geprobeerd voor me te pakken te krijgen bij de Kaufland in Bitburg. Nee, bestaat niet. En de vla die ik heb, is een sóórt vla, natuurlijk niet de vla die je bij de AH kopen kan. Uiteindelijk legde ik de hand op twee kleine tulbandjes, caketulbandjes, maar dan wel met citroensmaak. Het moet maar, ik kan er ook niets aan doen. Ik zal er extra veel sherry overheen gieten. En tegen de tijd dat het toetje op tafel komt, hebben we natuurlijk al de nodige alcoholische versnaperingen genuttigd, niemand die merkt dat het citroencaketulbandjes waren… (behalve als ze dit lezen.)

Die Hard en Happy

Ik kijk al twee middagen naar Die Hard. Eergisteren had dat te maken met de komst van een fotografe uit Keulen, in opdracht van Trouw. Er komt in het magazine Tijdgeest op 2 januari een special. Haar voor de gelegenheid totaal overdreven manier van werken putte me geestelijk zó enorm uit dat zelfs M. zei: ‘Even liggen maar?’ (Kort nadat hij me de fotografe botweg hoorde wegsturen. En zelfs toen ging ze niet echt weg, want haar auto stond op het weitje met het wandelbord en daar stonden mooie bemoste sleedoornstruiken, dus of ik me nog even tussen die struiken wilde opstellen?) Ik ging liggen en keek de eerste Die Hard. Dat zijn geweldige films. En het mooie is: nu ik begonnen ben, mag ik nog twee middagen op de bank voor de delen 3 en 4! Ik ben dol op Bruce Willis en ik ben dol op die films. Tot mijn geluk staan ze allemaal op Netflix. Floris vindt het ook erg fijn, die ligt twee uur lang bovenop me en begint te blaffen tegen elk geluid in de film dat dat blaffen rechtvaardigt. Deel 3 heet Die Hard with a Vengeance. Samuel L. Jackson speelt er ook in mee en Jeremy Irons speelt de broer van Alan Rickman, die in het eerste deel door Bruce Willis wordt gedood. Vandaar het vengeance. Het zijn films die je makkelijk meerdere keren kunt bekijken. 

En toch zagen Floris en ik gisteren nog kans om Happy tegen het lijf te lopen. Werner kwam zijn huisje uit toen we over de weg op weg waren naar huis en hij had zin in een praatje. Nou ja, dat kan. Ik hoorde in zijn huis Happy tekeer gaan en van de weeromstuit begon Floris ook tekeer te gaan. ‘Daar hebben we nu geen last van,’ zei Werner. We liepen om zijn huis heen, de berg op, en ik maakte Floris los van de lijn. Gelukkig zag ik de grote hond aan komen rennen, en kon ik Floris nog net op tijd van de grond rapen. Werner liet zich bovenop zijn hond vallen en wilde gewoon zijn verhaal afmaken, terwijl beide honden elkaar keihard afblaften en Floris zich probeerde los te worstelen. Ik ben maar gewoon weggelopen. Er is ooit afgesproken dat Happy opgesloten zou zijn, en dat Werner de hond uitsluitend aangelijnd uit zou laten. Happy wil namelijk andere honden vermoorden. Nu bleek dus dat Happy blijkbaar in staat is om zelf de deur open te krijgen. Onlangs bleek al dat Werner ook zonder lijn met de hond gaat lopen. Dat is erg vervelend, zo’n moordlustige hond in de buurt. En de onzekerheid of Werner zich wel of niet aan de afspraak houdt. Plus het feit dat ik zelf meemaakte dat de hond zichzelf kan bevrijden. Straks eerst maar eens een andere kant op lopen. Maar ja, je kunt natuurlijk niet altijd maar eerst eens de andere kant op lopen.

Niet boom 91

Eergisteren was het zondag en op zondag maken we meestal met Floris een uitstapje. Vaak is dat een autoritje van niet meer dan vijf kilometer, want als je dan een rondje gaat lopen is het al alsof je op vakantie bent. Nu reden we helemaal naar Gerolstein, want ik wilde graag eens op bezoek bij buurvrouw Weiers. Op het Waldfriedhof. Bij boom 91. Tenminste, dat schreef ik in een boek, geen idee meer in welk boek. Zo had ik dat onthouden. Nou, als mensen het betreffende boek hebben, mogen ze 91 doorstrepen en er – met potlood natuurlijk – 109 van maken. Ik maakte er een foto van, zodat ik het nooit meer zal vergeten. Op de stam zaten twee plaatjes. Eén voor buurvrouw Weiers (1920 – 2017) en één voor een zekere Ladislaus Schäffer (1933 – 2015). ‘Mooie boel!’ zei ik tegen M. ‘Lig je hier met een volstrekte vreemde!’ Ik vermoed, Maria kennende, dat ze het er helemaal niet mee eens geweest zou zijn. De plaatjes zijn pal tegen elkaar aan de stam bevestigd, je zou bijna denken dat Maria en Ladislaus een echtpaar vormden. Nou, Maria zou nooit getrouwd zijn met iemand die Ladislaus heet.

Onderweg zag ik een zilverreiger in een weiland zitten. Dat was de tweede keer dat ik hier een zilverreiger zag, dus ik veerde op. De eerste keer vloog er één op bij de visvijvers, in gezelschap van een ordinaire blauwe reiger. Ik weet niet of jullie het in de gaten hebben, maar in Nederland is een stille revolutie gaande. Al een paar jaar zijn die witte reigers bezig de blauwe te verdringen. Let maar eens op als je in de trein of de auto door laag Nederland rijdt: er zijn dagen dat je meer witte dan blauwe reigers ziet. Ik denk dat die zilverreiger opportunistischer is dan de inheemse blauwe, en dat het daarom niet al te lang meer gaat duren voor we het speciaal gaan vinden als we een blauwe zien. Maar dan moeten ze wel ook in een stad als Amsterdam de macht gaan overnemen. Als je de hoofdstad in bezit hebt, is de revolutie geslaagd. Heeft iemand al eens witte reigers gezien bij een haring- of patatkraam? Ik vind het toch nog steeds een exotisch gezicht, die spierwitte, frêle vogels aan de rand van een prutsloot. Hoe dan ook hoog tijd voor een update van Petersons Vogelgids, want daarin staat: ‘Jaargast. Gedeeltelijke trekvogel. Heeft in Nederland, Zwitserland gebroed.’ Ik weet bijna zeker dat ze al veel verder zijn.

Einheizen

Zondag meldde ik buurman Klaus dat we er maandag weer zouden zijn. Hij antwoordde dit: Dann werde ich euch morgen mal einheizen. Einheizen! Is dat geen prachtig woord? Letterlijk schrijft hij dat hij ons morgen eens lekker zal opwarmen. En dat lukte. We betrapten hem zelfs, hij kwam net de trap af toen ik de voordeur opendeed. ‘O, o,’ zei hij. ‘Einbrecher!’ Nog steeds hebben we niet goed door hoe buurman Klaus eraan toe is. Hij slaapt slecht, zegt hij. Maar dat lijkt me normaal, als je de afgelopen maanden in de nacht steeds geroepen werd door je vrouw. Nu zijn de nachten stil. In elk geval is hij weer aan het werk, in de badkamer van het voormalige Weiers-huis. Werken is altijd goed. Het schijnt dat er vanaf januari iemand van Tesla komt wonen. In Prüm is een Tesla-fabriek. Waarschijnlijk is het een Amerikaan.

De laatste coronaloodjes, of zo zie ik het tenminste. We gaan niet naar de verjaardag van mijn moeder op 17 december. Met instemming van mijn moeder. Wij zijn namelijk met zes kinderen en twaalf kleinkinderen en drie achterkleinkinderen. Met de kerst zijn we ook hier in Schwarzbach. Zoals gebruikelijk vriest het nu en zal de temperatuur tegen het einde van de maand wel weer oplopen, zodat een witte kerst er voor de zoveelste keer niet in zit. Vriend Henk van voorheen hondje Bas komt. Had ik hier al gemeld dat hondje Bas er niet meer is? Die is overreden, maanden geleden alweer. Het is dus nu gewoon vriend Henk. Hij is van plan om na het hele coronagedoe een hond uit het asiel te halen omdat hij voorziet dat veel mensen die een hond genomen hebben om de eenzaamheid te bestrijden die, als alles weer normaal is, onmiddellijk weer van de hand te doen. Daar zou hij weleens gelijk in kunnen hebben. 

In de tuin is het al volop Kerst. Ik heb de Lichtschlauch weer aan het houthok bevestigd, de groene cactus springt om 17:00 uur aan, evenals de nepkaars in de grote lantaarn en aan een haakje in de portiek hangt een kleine lantaarn waarin ik elke avond een waxinelichtje zet. In de tuin heb ik vrijwel alle vaste planten al weggeknipt. Het is kaal, zoals het hoort. Nog steeds houd ik erg van zwarte aarde in de winter. Elke dag sta ik weifelend met de snoeischaar naar de dooie staken van de Phlomis russeliana [zie afbeelding. In het Duits heet het Syrisches Brandkraut] te staren, maar tot nu toe winnen zij, en is er een ‘sfeervol winterbeeld’, zoals dat in tuinbladen gepropageerd wordt. En overal komen de sneeuwklokken al op. Dat zijn toch geweldige bollen, hoor: nog vóór de kortste dag laten zij zien dat het vroege voorjaar er al bijna weer is.

Nobele briefschrijfster uit Kapelle

Ingezonden brief Trouw, vanochtend: ‘[…] Zelf zit ik op een reformatorische school, en vaak vind ik het moeilijk hoe er over het homo-zijn en de homo-praktijk wordt gesproken. In mijn ogen wijzen we homo’s te snel af. Moeten we ze niet gewoon liefde bieden in plaats van te vertellen wat ze wel en niet mogen doen? Hoe zou een homo zich voelen als hij of zij hier in de klas zat? Waarschijnlijk is dat het geval. Ik denk: een gevoel van niet geaccepteerd worden. Gelukkig zijn er ook veel refo’s die homo’s liefdevol behandelen.’ Het betreffende meisje woont in Kapelle, dat is in Zeeland, een provincie waar veel gereformeerden wonen. Hoe oud zou ze zijn? Vijftien? Zestien? Ik moest deze brief een paar keer overlezen om het goed tot me door te laten dringen. Wat bedoelt ze met Waarschijnlijk is dat het geval? Dat er een homo bij haar in de klas zit? Dat vergeef ik haar nog wel, het zal de eerste keer zijn dat ze een ingezonden brief schrijft. Zoiets moet je leren. Samenhang, duidelijkheid, argumenteren.

Ik zie dat meisje op een troontje zitten, met een bord daarboven waarop WIJ staat. De normale mensen, zeg maar. De mensen die nergens over na hoeven denken omdat er niets mis met ze is en natuurlijk vanwege het geloof dat ze een rotsvast houvast geeft. Ik vermoed dat ze denkt dat ze een geweldige ingezonden brief heeft geschreven, dat ze genadiglijk, vanaf haar troontje, een handgebaar naar beneden heeft gemaakt. Dat ze deze hele zaterdagochtend al uiterst tevreden in haar gereformeerde huisje in Kapelle zit, staat of loopt, omgeven door bewonderende ouders en broers of zussen. Je moet ze liefde schenken. Ze worden door de toon van haar brief tot voorwerpen gemaakt, voorwerpen die je ‘iets te bieden hebt’, die je op een bepaalde manier ‘behandelt’,  zoals je een gepotdekselde stal met teer of carbolineum behandelt. Dingen, die ‘geaccepteerd’ dan wel ‘afgewezen’ kunnen, en mogen, worden.

Mensen op troontjes met bordjes waarop WIJ staat, kunnen zo ongehoord aanmatigend zijn – patronizing in het Engels, dát is nog eens een mooi woord, dat lastig precies te vertalen is – dat ze zelf niet eens doorhebben dat hun goede bedoelingen juist het tegenovergestelde bewerkstelligen. Andere pogingen tot vertaling van het Engelse woord: minzaam, uit de hoogte, betuttelend. En, nu we het er toch over hebben: hoe ziet dat eruit, homo’s liefde bieden? Dat je alle homo’s van de hele school in een klaslokaal zet en ze dan met lieve, bemoedigende woordjes toespreekt, onderwijl rozenblaadjes boven hun hoofden uitstrooiend? En liefdevol behandelen? Wat houdt dat in? Ze met fluwelen handschoentjes steeds maar aanraken en strelen, en onderwijl ‘Je mag er zijn, heusch!’ toefluisteren?

En dat op de dag waarop Youp van ’t Hek opnieuw onder vuur ligt vanwege zijn pisnicht-uitspraak. Dat moet hij kunnen zeggen, vindt hij zelf, ‘er moet ook weer eens gewoon  gelachen kunnen worden om homo’s’. Wie heet er nou Youp? Wat een belachelijke naam. Zo’n vent van 66 die zijn broer ‘Tommy’ noemt, gadverdammeallemachtig. En die rotkop, kijk dan hierboven, eronder zit ook nog eens een vormeloos hobbezakkerig lichaam, met een niet al te best werkend hart erin, maar dat bespaar ik jullie, lieve lezers en lezeressen.

Dierenscheten enzo

Amsterdam. Maar we waren in Harlingen. En op de Afsluitdijk en in Sint Nicolaasga. Floris zit op schoot terwijl ik dit tik en ze staart naar de muur. ‘Niet naar de muur staren!’ waarschuw ik, want de oude hazewindhond van Wendy van de bloemenstal deed dat ook en toen ging ze dood. Ze had zich afgekeerd van de wereld. Ik kreeg hier laatst commentaar omdat ik schreef dat een kat was verdwenen omdat ze aanvoelde dat ze dood zou gaan. Dat commentaar was terecht, want een kat beseft niet dat hij doodgaat. Maar hij keert zich wel van de wereld af en voelt dat-ie ‘iets’ gaat doen waar hij geen pottenkijkers bij wenst. Als ik er eens bij stilsta, besef ik nu dat ik geen van de katten die wij thuis vroeger hadden dood heb gezien. Ze verdwenen en dat deden ze ontzettend goed, want ze waren ook helemaal weg. Net als Felix van buurman Klaus. Weg. En dan ga je er maar vanuit dat-ie dood is, hoewel we nog even gedacht hebben dat hij bij mij op het zoldertje zat omdat daar ’s nachts geluiden klonken.

We hadden een dikke rode kater, Barbaar. Een van de weinige katten die binnen mocht, zelfs op de bank. Die rekte zich op een dag uit, met een poot ver naar achteren gestrekt en liet toen een dikke scheet. Ik heb zelden zo hard gelachen. Nu lach ik af en toe om Boomer, de weldoorvoede Rottweiler van buurman Rinus en buurvrouw Lien. Die ligt onbeschaamd enorme scheten te laten, en ze stinken ook nog. Anka, de Duitse herder, heb ik nog nooit een scheet horen laten. Ze hebben ook speeltjes, of beter: dieren van pluche, ik weet niet eens wat voor dieren, daar moet ik eens goed naar kijken. Daar komen ze af en toe mee aanslepen. Sommige dieren piepen. Dan moet ik ook lachen: twee van die grote, volwassen honden, met een pluchen piepdiertje.

Ik heb mezelf eindelijk geïnstalleerd, hier in de ‘nieuwe’ werkkamer. Ik had al wel een tafel, maar geen licht. Nu heb ik wel licht. Met ‘nieuw’ bedoel ik: fris opgeschilderd, meubels versjouwd, alles na jaren eens goed gesopt. Deze ruimte – ooit de afgeschoten kamer van neef Casper – is niet langer het hok waar dingen stonden omdat ze tijdelijk aan de kant moesten vanwege opknapwerkzaamheden elders in huis. Ik zit min of meer, na jaren, weer zoals ik zat toen ik al die boeken tikte. Onvoorstelbaar. Floris staart gelukkig niet langer naar de muur. Ze staat in een andere hoek van de kamer bij M. te likkebaarden, want die eet brood met kaas. Kaas! Dat is zo’n beetje het allerlekkerste op de hele wereld.

Aanstaande vrijdag komt een nieuwe keuken. Alles gratis en voor niets van de woningbouwvereniging. Het gebouw bestaat twintig jaar en alles is in de loop van de tijd sleets geworden. Dolf Verroen vroeg, in Sint Nicolaasga, of we een ander huis zouden nemen als we langere tijd in Amsterdam zouden zijn. ‘Ik zou niet weten waarom,’ antwoordde ik. ‘Niet nu we daar zo opgeknapt en verbouwd hebben.’ Het is een ander huis geworden, een huis voor twee mensen. En een hond (die ik nog nooit heb kunnen betrappen op een scheetje).