Loopeend, enzo

Gisteren hield ik voor het eerst van mijn leven een eendenpul vast. Pulletje, belachelijk woord, maar wel weer mooi dat voor diersoorten eigen en unieke woorden bestaan voor de jongen. Het lijkt verdacht veel op het Franse poule voor ‘kip’. Buurman Rinus broedde in zijn broedmachine kuikens uit en dit keer had hij er ook drie eieren van een loopeend bij. Twee waren niet goed, de derde kwam uit. Nu rennen er in een kartonnen doos met een reptielenlamp erboven vier kuikentjes en één pulletje rond. Ik denk dat dat pulletje inmiddels wel denkt dat hij/zij een kip is. ‘Pak ‘m maar op,’ zei Rinus. Eerst spartelde hij wat tegen, maar al snel werd hij rustig. Ik smolt. Ze zijn erg onrustig, ze pikken, lopen, rommelen in die doos. En dan ineens is het of ze allemaal tegelijk kort in slaap vallen. Pas als het donker wordt, gaan ze echt slapen. Het klinkt heel gezellig, de kartonnen doos staat naast de eettafel. Rinus en Lien hadden geprobeerd het eendje in water te laten zwemmen, maar dat was mislukt. Daar moest-ie niks van hebben. Loopeenden hebben veel minder behoefte aan water dan andere eenden. Ik wilde hem wel mee naar huis nemen. Stel je toch voor dat je een tamme loopeend hebt! Die gewoon mee gaat winkelen en wandelen. Maar Rinus en Lien wilden hem houden.

Ondertussen is in de tuin een eekhoorn Floris aan het uitdagen. Ik zag ‘m net al voor de tweede keer precies dezelfde route nemen. Het is een rooie, dus een inheemse. Ik heb hier nog nooit een grijze gezien. Net sprong hij vanaf een hek op de grond, om Floris te tergen, en daarna klom hij razendsnel in een pruimenboom. Om de hoek, langs de L5, ligt een dode kat. Eergisteren, bij aankomst, moesten we een enorm eind omrijden – over Plutscheid en Lasel – om thuis te kunnen komen. Er was een vrachtwagen op z’n kop in het weiland van boer Blum terechtgekomen en er werden met een kraan pogingen ondernomen die LKW te bergen. Na dik twee weken afwezigheid is het op het vogelvoederstation erg rustig. De goudvinken zijn er. Ik ben benieuwd of de staartmees nog terugkomt. Ergerlijk is dat we overal onderweg al bomen in bloei zagen staan en dat struiken al uitlopen, maar hier loopt alles zoals gebruikelijk weken achter. De narcissen bloeien nog niet eens en lang niet alle sneeuwklokken zijn uitgebloeid. In de nacht lichte vorst. Het brandhout is bijna op.

Fietsenrek

Een paar dagen geleden raakte Floris in gevecht met een Tervuerense herder. Als Floris bezig is met een bal, dan moet een andere hond het niet wagen daar aan te komen. (Soms, onverwacht, is dat dan weer geen enkel probleem. Ik herinner me Jopie, een prachtige vuilnisbak, die doodkalm Floris’ bal oppakte en Floris stond erbij alsof ze niet eens wist dat die bal van haar was. Ik denk dat ze op slag verliefd raakte op Jopie, net als ik.) Ik zeg tegen het baasje of bazinnetje dat Floris erg bezitterig is en op wat gromwerk na levert het geen problemen op. Maar deze hond was, zo bleek, met een gastbaasje op pad. Beide honden waren onaangelijnd. De herder kwam iets te druistig aanstormen en Floris besloot dat dat te ver ging. Ze raakten in de clinch. Beide baasjes – ik en het gastbaasje – sprongen ertussen. In het gekrakeel werd het gastbaasje gebeten, waarschijnlijk door Floris. In een vinger. Het bloedde. ‘I don’t blame you,’ zei de man, hoewel hij gewoon een Nederlander was. ‘Dit is heel erg vervelend,’ zei hij. ‘Ik ben gitarist.’ Het was, voor zover ik kon zien, meer een schram dan een diepe bijtwond. Hij wilde mijn nummer, wat ik hem gaf en we zetten allebei onze tocht voor. Ook hij, ondanks zijn gewonde vinger. Dat vond ik vreemd.

Later op de dag belde hij. Hij was bij de dokter geweest. Tetanus, antibioticum, vinger in het verband. Hij deed nogal dramatisch, zei dat er gelukkig geen pezen of spieren geraakt waren. En weer zei hij wel twee keer hoe vervelend het voor hem was. Waarschijnlijk moest hij een opnamesessie afzeggen. ‘Nou, beterschap maar!’ zei ik, afsluitend. De ochtend erop liepen M. en Floris in de hal het bazinnetje en de herder tegen het lijf, ze wonen in hetzelfde gebouw. Zij wilde precies weten wat er gebeurd was. Dat wist M. niet want hij was er niet bij geweest. Ook zij begon over ‘heel vervelend’ en ‘hoge kostenposten’ en of Floris wel vaker mensen beet. Ondertussen zat de herder rustig in een hoek en stond Floris ongeïnteresseerd naast M. Er was geen bal in het spel.

Er zijn mensen die niet sportief zijn, die de ander – die ze in hun ogen iets aangedaan heeft – graag willen laten weten en voelen hoe erg het allemaal is. Die een drama maken van een in wezen klein ongelukje. Die ‘hoge kostenposten’ bijvoorbeeld, wat houdt dat in? Ik neem aan dat de ziektekostenverzekering van het gastbaasje gewoon dat doktersbezoek vergoedt. Waarom zou ik, of mijn ziektekostenverzekering, daarvoor moeten opdraaien? Waarom zou je een aansprakelijkheidsverzekering inzetten voor iets wat gewoon geregeld wordt? En dan hebben we het nog niet eens over de toedracht van ‘het ongeluk’: twee onaangelijnde honden, onduidelijk welke hond er ‘begon’, vingers die in een kluwen hond gestoken worden. 

Het bracht mij een fietsongeluk in herinnering. Ooit was ik bezig een man met een kind in een kinderzitje in te halen. De man zwaaide onaangekondigd naar links af. Hij had niet achterom gekeken en hij had zijn hand niet uitgestoken. We botsten. Ik belandde een stuk verderop in een fietsenrek, waarbij ik mijn duim kneusde. De man en het kind lagen op straat. Het kind schreeuwde. De blikken van de vader en alle omstanders! Wat had ik gedaan?! Dan heb je al verloren. Ik was niet het schreeuwende kind. Ik hielp vader en kind omhoog, er werden broeken afgestoft, er werd bepaald of er schade was. Dat was er niet. Niemand, op mij na, was gewond. Iedereen kwam met de schrik vrij. Maar ik kreeg de boze blikken, ook tijdens het opraapmoment. Ik heb niet eens tegen die man gezegd dat hij wel even zijn hand had mogen uitsteken.  Ik voelde me zielig en had heel erg de aandrang mijn gelijk te halen, maar ik heb het laten zitten. Dat kan je namelijk gewoon doen.

Hamlet

Ik stapte bij halte Rietlandpark in lijn 26. Het was nogal druk binnen, mensen schoven naar hun plek. Bij de deur, ik was net langs hem heen gekomen, stond een donkere jongen met een petje. Toen de tram ging rijden, begon hij met een vuist tegen het plexiglas rondom de conducteursplek te slaan. Er was geen conducteur. In zijn andere hand een halve liter bier. Hij droeg geen mondkapje. Op de vloer rolde een leeg blik bier heen en weer. Daarna beukte hij met zijn hoofd tegen het glas van de deur. Ondertussen mompelde hij van alles. Dingen over praten, en dat mensen hem niet aankeken. De sfeer was gespannen, zoals dat gaat in een groep mensen waarbinnen één iemand raar doet, agressief overkomt. 

Halte Zuiderzeeweg. Mensen erin en eruit. ‘Kijk, nou weer!’ zei de jongen. ‘Ik sta hier toch!’ Hij stond minder dan een halve meter bij me vandaan. Ik weet niet meer wat ik zei, maar ik zei iets tegen hem en ik keek hem aan. En toen kregen we een gesprek. Hij was een Hindoestaan, zei hij. Hij was in zijn jeugd opgepakt en vastgezet. ‘Maar nu zit je niet vast,’ zei ik. Nee, dat was waar. Maar hij had niemand. Geen ouders, geen broers of zussen. En vanaf dat hij zich kon herinneren keken mensen naar hem met een racistische blik. Hij was helemaal alleen. ‘Weet u hoe dat voelt, als mensen je altijd zo aankijken en negeren?’ Ik hoorde dat hij ‘u’ zei. Ik vroeg hem waar hij nu woonde dan. Nou ja, daar ergens, in zo’n huis. Hij gebaarde naar IJburg, waar we op weg naartoe waren. ‘U bent al ouder, u weet dat wel.’ Geen idee wat, maar dat deed er niet toe. Intussen was hij een stuk rustiger geworden. En toen zei hij iets wat me erg aansprak. Dat je nooit weet wat zich in iemand afspeelt, ik neem aan dat hij dat over zichzelf zei. 

‘Nee,’ zei ik. ‘Wat er in het hoofd van een ander zit, daar kom je nooit achter.’ Mijn halte – Steigereiland – kwam eraan. ‘Ik moet er uit,’ zei ik. ‘Succes verder.’ Ja man, zei hij. ‘Hier, een coronaboks,’ en hij offreerde me zijn ellenboog. Ik gaf hem een ellenboogje terug. Toen ik uitstapte en na een tijdje omkeek, zag ik dat hij ook was uitgestapt en met de trambestuurder in gesprek was. Gewoon, een gesprek, daar was niets agressiefs aan.

Twintig minuten later stond ik onder de markies van een groentezaak te schuilen voor de regen, ik wachtte op lijn 26 de andere kant op. Ik rookte. En ik besefte – na een gesprek met de huisarts over het afbouwen van mijn antidepressivum, waarmee ik al sinds het begin (september 2018, zie Knecht, alleen) in gevecht ben, en waarbij de huisarts me op de een of andere manier in mijn ogen niet erg behulpzaam was geweest – dat ik het waarschijnlijk weer alleen moest doen. Alleen moest beslissen. Ik was als de Hindoestaanse jongen die woonde in een huis ‘daar ergens’. Dat we allebei een geest hebben waar een ander, hoe goed ze ook hun best doen, nooit wérkelijk toegang kunnen krijgen. Wat een onvolmaaktheid toch, aan what a piece of work is man, how noble in reason, how infinite in faculty! In form and moving how express and admirable! In action how like an angel, in apprehension how like a god! The beauty of the world. The paragon of animals.

Stephen Fry negeren

Ik heb vanmiddag een lezing in Londen. Net zoals ik onlangs een lezing had in Zuid-Afrika. Er is natuurlijk niks aan, zo met een laptopscherm voor je snufferd. En in Zuid-Afrika duurde het een half uurtje (en werd ik na afloop vriendelijk bedankt en ruw van het scherm gesmeten, waardoor je denkt: wacht eens even, ik zat toch net nog in Stellenbosch?), straks duurt het wel tot anderhalf uur. En ik ben al gewaarschuwd dat er mogelijk mensen (dames) zijn die het hoogste woord hebben zonder dat ze het boek gelezen hebben. Dat lijkt me nu juist wel weer leuk. En ik krijg hiervoor betaald, dat is ook leuk. De deelnemers op hun beurt moeten er ook voor betalen, ik ben benieuwd hoeveel schermpjes er gevuld gaan worden. Het boek, trouwens, is Knecht, alleen. Het is voor het eerst dat ik een soort van lezing heb met dat boek, tien maanden na verschijnen. Eindelijk contact met mijn eigen werk. Eigen werk dat vanwege die coronatoestanden weggevallen lijkt, opgelost in een onaflatende opeenvolging maatregelen.

[Update: het was een ontzettend leuk gesprek en iedereen was heel lief.]

Omdat het in Londen is, dacht ik terug aan al die geweldige literatuurfestivals in Engeland en Ierland. En dat ik daar al jaren niet meer kom omdat mijn werk niet langer vertaald wordt. Wat is best begrijp, wie wil er daar nou lezen over de alledaagse dingetjes van een schrijver die vrijwel onbekend is? Een autobiografie heeft bekendheid nodig, anders wordt-ie niet verkocht natuurlijk. Alleen Duitsland (Suhrkamp) zet onverdroten voort, hoewel ze daar ook veel liever een roman hebben. Als er één ding is wat ik jammer vind aan het niet langer publiceren van romans, is het dit wel. Die festivals waarbij je ineens naast Salman Rushdie zit, in tweegesprek gaat met Per Petterson, recalcitrant Stephen Fry (die het hoogste woord heeft natuurlijk) kunt negeren (wat helemaal niet lief is, want die man heeft het ook niet makkelijk, er is een reden voor zijn drukte), Monty Don tegen het lijf loopt, gezellig even bijbabbelt met Ann Enright.

En tenslotte nog even dit: óók vanwege die niet aflatende serie maatregelen is het momenteel zo dat lezers (boekenkopers) nog veel meer dan anders alleen kopen en vervolgens lezen wat ze op tv zien. Dat is momenteel Adriaan van Dis en, eh, nou ja, Adriaan van Dis. Het is momenteel allemaal nog oneerlijker verdeeld dan het normaal al is. Lees en koop ook andere boeken! Doe juist nu (gadverdamme, wat een afgezaagd cliché, gelukkig tikte ik er niet ook nog samen bij) je best om iets anders te vinden. Zuurstofschuld van Toine Heijmans, De atlas van overal van Deniz Kuypers, Niet ik van Yolanda Entius. Ik noem er zomaar een paar, er zijn er natuurlijk nog duizenden meer.

Vogelditjes & -datjes

Een staartmees. Eén. Anderhalve dag aanwezig. Vandaag zag ik hem nog niet, sowieso is de vroege ochtend voor het goudvinkpaartje, waarvan vooral het vrouwtje een totaal wezenloze indruk maakt. Het is alsof het beest niet eens beseft dat ze zich in Luilekkerland bevindt. Maar ondertussen wel alle andere vogels domweg door haar aanwezigheid er weghoudend. Misschien is die ene staartmees een verkenner, want in het algemeen – zo meldde Tuinmaat Han me – komen ze in troepen. Nooit eerder gezien hier. Het doet me terugdenken aan de winter met de kuifmezen. Dat je eerst nog denkt een pimpelmees met een rommelig, wild kuifje te zien, maar nee, het is toch echt een kuifmees. Een hele winter lang, na een maand was het aparte er wel af. Daarna nooit meer gezien, nooit meer teruggekomen.

Gisteren was ik op de fiets even naar Schönecken om er boodschappen te doen. Op de terugweg neem ik soms de landweg die vrijwel parallel aan de L5 loopt. Op een gegeven moment zag ik iets in mijn linker ooghoek, het vloog met me op. Ik dacht meteen aan een kolibrivlinder, maar het bleek een winterkoninkje te zijn dat zijn best moest doen om me in te halen. Ik rijd hier op een elektrische fiets, vandaar. Een grote kolibrivlinder en een klein winterkoninkje zijn bijna van hetzelfde formaat. Een staartmees is ook klein, ‘zeer kleine, bijna bolvormige mees’, zegt Petersons Vogelgids. ‘Rossig.’ Altijd mooi om een nieuwe vogel te zien. Eergisteren vond ik aan de voet van het vogelvoederstation een dode geelgors. Waarom? Geen flauw idee, het enige wat ik kan verzinnen is dat die vogels elkaar zo nu en dan met doodsverachting van het station afvechten. Even weet ik niet wat ik met zo’n dode vogel aan moet, dan gooi ik hem over de tuinmuur in de greppel aan de overkant van de weg.

Zo’n kolibrivlinder is trouwens een erg mooi beest, met een enorm lijf. Taubenschwänzchen heet-ie hier. Duivenstaartje. Ik dacht eerst dat het iets heel bijzonders was, maar de soort is al best lang tamelijk algemeen in Noord-Europa. Inmiddels, trouwens, heeft de staartmees al weer even aan de Meisenknödel gehangen, maar hij had het ongeluk dat de twee boomklevers er ook net waren. En boomklevers zijn hier de alfavogeltjes.