Terwijl buiten de bruine kiekendief aan het jagen is, de gierzwaluwen nog lang niet aan vertrekken lijken te denken, opgewonden langs het dak van de schuur scheren en de waterhoentjes een tweede leg hebben – er is bijna niets aandoenlijker dan kleine waterhoentjes: zwarte wollige baaltjes met een plukje rood, en bovendien: op het rustige platteland lijken er veel meer waterhoentjes dan meerkoeten te zijn, in contrast met de stad, waar de agressieve, opvliegende meerkoeten veruit in de meerderheid zijn – en de drie jonge ransuilen uitgevlogen lijken te zijn, waardoor de nachten van de campinggasten een stuk rustiger zijn geworden, ligt binnen op een bed dat in hoogte verstelbaar is mijn vader. Alles aan het bed is verstelbaar, ook voeteneind, hoofdeind en zelfs het midden, daar waar zo’n beetje de knieën liggen. We hebben zelf een dag of vijf geleden besloten dat niemand van de thuiszorg hem meer pillen hoeft te geven; sommige zijn zo groot dat hij ze domweg niet weggeslikt krijgt en bovendien eet hij niet meer. Anderhalve week geleden verslikte hij zich zo vreselijk in een enorme antibioticumpil dat we gedwongen waren buiten voor de achterdeur te gaan zitten tot het vreselijke hoesten een beetje voorbij was. Toen ik hem een dag of wat geleden voorstelde in plaats van een snee brood met pruimenjam een koude pannenkoek te eten als ontbijt, zei hij: ‘Zeur niet zo.’
‘We’, dat zijn wij, de kinderen. Buiten lijfelijk aanwezig, in wisselende samenstellingen, ook verenigd in een groepsapp, maar die functioneert niet zo goed, communiceren met alleen geschreven, korte berichten blijft toch ingewikkeld. Ik ben slecht in wachten, ik kan dat eigenlijk niet. Als iemand mij bijvoorbeeld op komt halen in een auto, zit ik een half uur van te voren al klaar en als ze dan ook nog eens te laat komen, kan ik niets meer doen. Niets, behalve wachten. Er zijn vast mensen die dan gewoon dat korte stukje van hun leven gewoon voortzetten, even dit doen, even dat, tot er aangebeld wordt. Ik kan dat niet, ik kan alleen nog maar wachten. En wachten is wat we nu ook doen. Soms lijkt het een kort wachten te zijn, een dag later zou het zo maar weer nóg een week kunnen duren. Er wordt elke dag een wasje gedraaid, de vaatwasmachine wordt in- en uitgeruimd, soms denkt iemand eraan het gras te maaien, de kippen moeten elke dag eten hebben en vooral water: kippen drinken ontstellend veel. Op het land rondom het huis gebeurt ook van alles: gewassen worden besproeid met gif, bollen worden uit de grond gehaald, hooi wordt geperst. Een oude buurman gebruikt zijn aftandse fiets als rollator, verplaatst zich daarmee over zijn terrein. Ik tref hem aan als hij nadenkend bij een houten bak met tarwe staat. Ik vertel hem over de situatie. ‘Godverdommetje,’ zegt hij. ‘Wie blijft er nog over aan de Barsingerweg?’ Er komt bezoek. ‘Als ik mijn hart uitspreek, wil ik niemand meer zien,’ zegt mijn vader. Maar mijn moeder houdt juist van bezoek. Eergisteren, nee: zaterdag, zei hij: ‘Ik moet nog wakker blijven tot morgenochtend.’ Toen kwam zijn zuster uit Heemstede. En nu, twee dagen later alweer, is hij nog steeds wakker. Tante Lief is gekomen en gegaan en hij vraagt: ‘Ligt er ook sneeuw?’ na een nachtje warme juliregen.
Vaak zit mijn moeder aan dat bed dat omhoog en omlaag kan. Ze zeggen dan dingen tegen elkaar die wij nog nooit gehoord hebben. ‘Jij bent mijn lieverdje’ bijvoorbeeld. Ze pakt hem vast waar ze kan, zijn handen, zijn hoofd. Een naam wordt meer beladen, op de een of andere manier. ‘Is Gerbrand daar?’ vraagt hij, en ik denk dan: dat ben ik, Gerbrand. Het klinkt nu belangrijk, zo’n naam. Net als de namen van al mijn broers en mijn zus. Af en toe wil hij wat water, soms staat iemand van de zorg – als die er juist op dat moment is – al klaar om dat te doen, maar dan zeg ik dat ik dat wel doe. Dan kan ook ik hem aanraken met een reden, want zomaar aanraken, nee, dat deden we nooit, dus dat is nu ook nog steeds ‘een dingetje’.
En dus dat wachten. Een wachten waarin ik tot bijna niets kom, want ja: als ik wacht, dan wacht ik. Ik kom er ook niet toe hier dingen te schrijven, ik erger me in stilte aan al die lui op Twitter die schreeuwen dat hun vader of moeder overleden is en daarvoor beloond worden met duimpjes en hartjes. Wat een onzinnige wereld. De Olympische Spelen gaan grotendeels aan me voorbij en ik heb het gevoel dat dat zo is voor bijna iedereen. Het is of ze op de tv doen alsof ze olympische spelen aan het spelen zijn, met de ene teleurstelling en mislukking na de andere. Vriend Henk vraagt of we iets zullen afspreken. Nee, schrijf ik terug, dat kan eigenlijk niet, alles is te onzeker. Wachten, en niets afspreken. En vriend Henk die doodeerlijk terugschrijft: ‘Nee joh, dat begrijp ik ook wel. Ik wilde gewoon iets voor je doen.’
Mijn moeder zit aan de keukentafel. Ze wrijft met haar hand over het houten oppervlak, af en toe tikt ze met de toppen van haar vingers op het hout. Iemand van de thuiszorg – dat zijn stuk voor stuk lieve, kordate, professionele vrouwen – vraagt haar hoe het met haar gaat en of zij ook wel aan zichzelf denkt. De tranen zitten aan de oppervlakte, natuurlijk, en ze zegt; ‘Het loopt allemaal zo anders, we hadden zo graag samen oud willen worden.’ Dan zegt iemand dat dat al zo ver is, dat die tijd nú is. Dat ze nú samen oud zijn, hij 90, zij 86. Alsof oud en gebrekkig zijn steeds maar weer vooruitgeschoven was; ach, oud en gebrekkig en uiteindelijk dood, dat is iets voor in de toekomst.
Die camping, trouwens – ik schreef er hier al vaker over – is nu al een groot succes. Toen ik zondagmiddag vertrok stonden er acht bezoekers. Campers, caravans, een verdwaalde tent. En iedereen deelt rijkelijk sterren uit. Veel mensen hebben een hond, hond Bep van mijn broer probeert steeds erheen te glippen, want ja, zo’n fraaie Berner Sennenhond, die wil je wel even meepikken, vooral als je loops bent en die Berner Sennenhond een reu. De afgelopen tijd was het ook wel erg mooi weer, met windstille dagen. Ik heb geregeld een potje badminton gespeeld met neef Kees. De campinggasten maken dan foto’s van alweer een prachtige zonsondergang. En ondertussen ligt mijn vader dus op dat in hoogte verstelbare bed. We hebben hem niet naar boven gedaan. Zeker niet.