Knuffig

‘Nee, je moet ze met rust laten,’ zeggen alle zogenaamde ‘wespendeskundigen’ danwel ‘-liefhebbers’ op de tv. ‘Eventueel met rustige armbewegingen verjagen.’ Nou, de wespen die dit jaar rondvliegen zijn strontvervelende, agressieve, opdringerige insecten. Zelfs als je ze niks doet, blijven ze rond je hoofd cirkelen en proberen ze op je lippen te gaan zitten of zelfs in je neus te kruipen. Ik wil nu dus alleen nog maar wespen doodmaken. Zo veel mogelijk. Maar waar ik geen rekening had gehouden, is dat wespen ook best vaak op de grond zitten. Gisteren stapte ik er op één, en die stak me onmiddellijk onder mijn rechter grote teen. Eerst dacht ik nog even dat ik op een hulstblad gestapt was, maar al snel werd die grote teen keihard en inmiddels heb ik een olifantsvoet. Of, accurater nog, een enorm uitvergroot babyvoetje. Het tintelt tot aan de rechterknie. Stel je voor dat zo’n beest je in de hals steekt! Ik heb nu, voor de tweede keer, een ijsklont in een sok gestopt en die sok aangetrokken. Dat verlicht enigszins. Heel angstig is ook dat Floris een hekel heeft aan die beesten en haar uiterste best doet ze te vangen.

Verder gebeurt hier he-le-maal niks. We ondergaan de droogste juli sinds 70 jaar. Gisteren was er een tijdje een kuifmees rondom het vogelvoederstation. Drie dagen geleden wilde een eekhoorntje het huis binnen lopen. We gingen gisteravond uit eten bij die leuke homojongens in Dudeldorf en ik maakte de ene, die bediende, bozig door te zeggen hoe fijn het me leek dat het er goot van de regen. Dat vond hij natuurlijk niet, gezien alle doordrenkte gedekte couverts buiten. Wij zaten onder een grote, witte partytent. Aan een belendende tafel zaten vier mannen waarvan er één continu aan het woord was. Daar erger ik me altijd bovenmatig aan. Eén iemand die praat. En bij thuiskomst bleek, vanzelfsprekend, dat er in Schwarzbach geen druppel gevallen was. Het was een nogal lokale, fikse onweersbui geweest. 

Ik verspil honderden liters water om de tuin enigszins toonbaar te houden en om het hondenzwembadje regelmatig van verse, koude inhoud te voorzien. De courgettes groeien beangstigend hard, het is bijna een horrorfilm achter het huis. Er vallen talloze pruimen van de pruimenboom, maar de pruimen die er nog aan zitten zijn nog niet rijp, dus ik kan (nog) geen pruimenjam maken. Er donderen ook al onrijpe, keiharde peren uit de perenboom, wat het zitten op het larixhouten terras levensgevaarlijk maakt en zo’n beetje alle bomen laten al blad los, om zichzelf door deze kurkdroge periode heen te slepen. Het streepje bij de T vervaagt eindelijk, maar dat mag ook wel eens, want 16 dagen geleden waren beide strepen voor het eerst bloedrood. M. is tot op de dag van vandaag verschoond gebleven van Corona. Het is vanavond Biermeile in Nimshuscheid: meer dan 20 soorten bier en DJ Alex verzorgt de muziek. Eintritt frei. In de Schönecker Schweiz is nu een Lamawanderung bezig. Lekker lopen met knuffigen und neugierigen lama’s. Daar schijn je helemaal rustig van de worden.

Zomercorona

Isolatie, wat houdt dat eigenlijk in? Ik begrijp dat ik niet naar de Albert Heijn kan en mag en ook dat ik uit de buurt van anderen moet blijven. Maar ik mag toch wel een rondje lopen met Floris? Gisteren reden we naar de dijk bij Durgerdam omdat daar zo’n fijn strandje is, waar Floris makkelijk in en uit het IJsselmeer kan. Er lagen twee jonge vrouwen met blote borsten. Dat vonden we wel vreemd, de vorige keer was hier niemand. Bovendien vond ik het ook ongepast, ergens. Komt dat door de nieuwe tijd waarin we leven? Of door de aparte plek, een plek waar je niet zomaar meisjes met blote borsten verwacht? Bijna wilde ik zeggen: ‘Kunnen jullie niet even iets aantrekken, ik voel me niet veilig.’ Hoe dan ook, Floris trok zich er niets van aan, al keek ze wel verstoord toen de meisjes – inmiddels met bovenstukjes aan – gingen zwemmen en lastig in de weg liepen. Ze hadden een klein plastic bootje aan een touwtje bij zich. Heel kinderachtig. Ik vroeg me af wat ze van ons dachten. Twee middelbare mannen met een hond en een bal, op hún halfnudistenplekje. We liepen ook nog een stukje op de dijk richting Durgerdam en toen weer terug. We kochten een ijsje bij Bikes & Bites, een mobiel kraampje dat er op het parkeerplaatsje staat. En voor je (ik) het wist, kom je dan toch weer best dicht bij anderen in de buurt. Het was in elk geval geen opperste isolatie.

Vandaag zouden we naar Denemarken. Met de auto, dus op zich is dat makkelijk niet te doen en de twee alvast gereserveerde vakantiehuisjes waren ook makkelijk af te zeggen, zonder kosten zelfs. We besparen enorm veel geld. Stel je voor wat een gin-tonic daar kost! (Maar die hadden we natuurlijk in de kofferbak meegenomen.) Ik mag in elk geval tot dinsdag nergens heen. En dan maar kijken wanneer ik mezelf kan freitesten. M. heeft niets. Dat verbaast ons, een beetje. Ik heb anderhalve dag koorts gehad, het ergst was het in Neuss, waar ik donderdagmiddag een test deed die negatief was en donderdagavond een lezing gaf. Ik voelde me niet helemaal oké, maar vrijdagochtend pas gaf het witte staafje twee streepjes aan. Toen we in een rechte lijn naar Amsterdam reden, kon ik nog steeds de winegums die we in de auto altijd eten proeven. Blijkbaar krijgt iedereen het op zijn of haar eigen manier. ’s Avonds voor het slapengaan neem ik twee paracetamollen en ook die bittere smaak proef ik als ik ze kapot kauw. Geen idee waar ik het opgelopen heb. Dat moet ergens in de Eifel geweest zijn. Mogelijk in restaurant Krautscheider Hof waar we vorige week zaterdag aten en waar ik na het eten een dik uur aan de bar heb rondgehangen omdat we er alleen contant konden betalen. M. in de auto op zoek naar een geldautomaat en ik dus aan die bar, wachtend en gratis drankjes drinkend, omdat ze zich schuldig voelden. ‘Ik kom hier nooit weer!’ riep M. woest toen we er eindelijk wegreden. ‘Ik vond het wel gezellig,’ zei ik. Dat was erg gemeen van mij, want ik had niet een dik uur in de auto gezeten, geen weigerachtige geldautomaten meegemaakt en bijna zonder benzine gezeten. Maar goed, ik heb het nu. En hij niet.

Dansende mannen

Van alle kunstzinnige dingen die de mens heeft uitgevonden, is het synchroon dansen van een stuk of vijfentwintig mannen wel het allermooiste. Let wel, vijfentwintig vrouwen die tegelijk hetzelfde doen is ook mooi, maar toch net niet zo mooi als vijfentwintig mannen bij elkaar. Vind ik. Daar verbleekt alles bij. Oorlog en VredeHet BureauDe Schreeuw van Munch of De Stier van Potter, welke film dan ook, alle beelden van Barbara Hepworth en zelfs Cat on a hot tin roof of A streetcar named Desire. Ik vermoed dat ik voor het eerst mannen gelijk zag dansen in een van die montagestukken van Gerard-Jan Rijnders uit de jaren ’80. Ze droegen donkerleren rokken. (In die tijd was ik ook smoorverliefd op Clint Farha, de sterdanser van Het Nationaal Ballet. Die kon me daar een partij gekweld kijken! En hij kon natuurlijk ook erg goed dansen.) Het bracht bij mij een ontroering teweeg zonder weerga. Ontroering en troost. Gisteravond kwam ik, terwijl M. beneden de afwas aan het doen was, op Youtube op de een of andere manier terecht bij een balletuitvoering van de Boléro. Nu kun je van de Boléro zeggen dat dat een klassiek stuk is dat gelijkstaat aan een afbeelding van Frida Kahlo, die opwaaiende rokfoto van Marilyn Monroe of de net als Farha gekweld kijkende James Dean, zó wereldwijd iconisch dat het vreselijk kitsch en cliché is geworden, maar als je er eens rustig en open voor gaat zitten is het een prachtig stuk muziek. En daar dansten zo’n vijfentwintig mannen op. Eén had de hoofdrol, dansend op een rode, ronde verhoging en de anderen voegden zich naarmate de muziek vorderde bij hem. Dertig halfnaakte mannen in een naar een climax toewerkend pompend ritme. De choreografie is van Maurice Béjart (1927 – 2007). Als je een kwartiertje tijd hebt, hier is het te zien.  [Op de afbeelding Ravel, niet Béjart.]

Paardenburg

Gisteravond net als een jaar geleden gegeten bij Paardenburg in Ouderkerk aan de Amstel. Onze Amerikaganger komt dan voor een paar weken over uit de Verenigde Staten en om dat te vieren verzamelt een groep oud-schaatsers zich. Gisteren gingen ze eerst nog een rondje fietsen ook. ‘Ze’, ik dus niet, terwijl mijn gloednieuwe racefiets hier in de box staat. Ik weet niet precies waarom niet. Het idee van omkleden, gedoe, zit er vermoed ik achter. Wel fietste ik op de stadsfiets naar Ouderkerk, en dat is een afstand van een kilometer of twaalf. Ik zat dus als eerste aan de lange tafel die voor ons gereserveerd was, buiten. De fietsgroep was inmiddels ook teruggekeerd. Ik zag ze in de tuin van een andere vriend, pal tegenover Paardenburg, aan de overkant van de Amstel, heen en weer lopen. Een paar sprongen in de Amstel, twee ervan zwommen naar mij toe. ‘Denken jullie dat je daar schoon van wordt?’ riep ik, nippend van mijn koude bier. Nee, schoon niet, wel iets frisser. Een bootje was kort daarvoor aangemeerd aan de Paardenburgsteiger. Een grote meeuw pikte eten uit een tas die achtergelaten was. Later bleek het een groep Russen te zijn, tegen wie ik ernstig zei: ‘Don’t leave food in your boat. These seagulls are very agressive.’ Daarna vroeg ik aan de tafel: ‘Moeten we die Russen nu in het water gooien?’ Nee, vond iemand, die boot moest aan de ketting.

Vervolgens lijkt zo’n avond natuurlijk erg veel op Ventoux van Bert Wagendorp. De verfilming. Groep schaatsers/fietsers verzamelt zich dertig jaar na dato, alleen is er bij ons geen sprake van ‘dato’, bij ons is vroeger niet iets ergs gebeurd. Wel waren we tamelijk luid, bijna net zo luid als al die jongelui op boten die bij mooi weer op de Amstel varen. Dronken, muziek, zingen, alsof zij de enige boot op de hele wereld zijn. Alsof zij na al die corona-ellende nu recht hebben op uitspattingen. Het werd iets frisser, maar niet koud. We aten kip of ossenhaassukade of vis. Niet iedereen dronk alcohol. Het ging over van alles en over niets. Koetjes en kalfjes. Ditjes en datjes. Een zomeravond met oude vrienden, die afgesloten werd bij die vriend aan de overkant van de Amstel, want daar stonden de fietsen nog en sommigen moesten in het donker nog naar huis en de vrouw des huizes wilde ons vast nog graag even zien. We dronken er een likeurtje, het begon zachtjes te regenen, maar niet hard genoeg om naar binnen te gaan. Ik zei dat de berk die er in de tuin staat bezig was dood te gaan. ‘Nee toch?’ zei de vrouw van de vriend. ‘Om die boom hebben we ooit het huis gekocht!’ Nou ja, zei ik toen, misschien heeft-ie gewoon even een slecht jaar, dat kan ook nog. ‘Tot volgend jaar!’, riepen de meest dramatische vrienden. De Amerikaganger moest nu toch echt haast maken, want zijn oude moeder zat op hem te wachten omdat hij de sleutel vergeten was.  De vriend met wie ik samen terug fietste, zei: ‘Dat is toch vreemd, je ziet elkaar bijna nooit meer, maar het is alsof alles vorige week was.’ En we merkten maar weer eens dat fietsen in het donker veel makkelijker en sneller gaat dan fietsen als het licht is.