Verfrommeld duifje

Gisteren voor het eerst in lange tijd Waterland weer eens in op de fiets. Andrea wilde lunchen bij die voormalige school in Holysloot en ik wilde eens zien of de familie John nog aan kanoverhuur deed. Jaren geleden kwam ik daar vaak, in wisselend gezelschap. Het was ongelofelijk warm, broeierig, klam. Onderweg zagen we een dode zwaan. Andrea stopte en keek. ‘Zielig,’ vond ze. ‘Ja,’ vond ik ook. ‘En meteen zo groot dood.’ Half Holysloot is momenteel onbegaanbaar vanwege wegwerkzaamheden, net zoals de Uitdammer Dijk al ongelofelijk lang dicht is vanwege dijkwerkzaamheden. Toen we in de buurt van de familie John kwamen, zo’n beetje het laatste huis van het doodlopende dorp, zag ik al dat er niets meer lag. We spraken met een buurman die op een klapstoeltje voor zijn huis zat. Nee, kanoverhuur deden ze al heel lang niet meer en vijf jaar geleden was Henk John overleden. De zoon deed nu het overvaren met het pontje. Er lag een hondje op de klinkers voor het huis van de Johns. Met haar achterpoten wijduit. Mevrouw John zat op het pontje. ‘Wilt u naar de overkant?’ vroeg ze. Nee, wij wilden niet naar de overkant. Ik vertelde dat ik daar vroeger vaak kwam. Ze herkende me niet, wat ik niet vreemd vond. Ze was niet noemenswaard veranderd, maar ze hoopte wel dat haar zoon snel zou komen want ze was niet lekker en dan was dat de hele tijd heen en weer varen erg vermoeiend. ‘Jana!’ riep ze. Het wijdbeense hondje kwam aanrennen en voer mee. Wij fietsten terug naar de school.

Drie kwartier later zaten we toch op het pontje, dat inmiddels door de zoon bestuurd werd. We wilden via Zuiderwoude terugfietsen. Het was nóg warmer geworden. Het pontje stond propvol fietsers. Maar het gras was groen, dat is een voordeel van veen: het waterpeil ligt zo’n beetje gelijk met het maaiveld. Theehuis ‘t Einde was dicht, zo te zien voorgoed. Ik keek het Dijkeinde af, daar ergens speelt Boven is het stil zich af. Ik weet ook niet precies waar omdat de boerderij uit het boek niet daar staat maar zestig kilometer naar het noorden, in Barsingerhorn. We zagen heel veel levende zwanen en meerkoeten. In Ransdorp wilde ik een rondje om de kerk omdat ik in zijn dagboek gelezen had dat Han Voskuil dat zeventig jaar geleden ook had gedaan, samen met Jan Bruggeman. Toen was er nog een kruidenier. Omdat de deur uitnodigend openstond en de Nieuw-Zeelandse man die die dag dienst had zich verveelde en ons lokte, beklommen we de toren. Daar betaalden we 50 cent voor. Onderweg een expositie over de watersnoodramp van 1916 en een verfrommelde jonge duif die armzalig piepte. Door naar het dak, waar de zwartgeschilderde leuning rondom gloeiend heet was. Het uitzicht, zo stond er in witte letters, werd ons aangeboden door ‘de Waterlandse boe’. Er hing gelukkig geen omgekeerde vlag. Het uitzicht was al oud, vandaar die ontbrekende r. De klok sloeg drie uur.

Landerig

Tja, augustus. Geen wonder dat er nauwelijks iets te melden valt. Die over het algemeen saaie zomerovergangsmaand, met voortaan als nieuw element in het midden de sterfdatum van mijn vader. Er was hier wat regen, het hele dorp danste op straat. Vandaag en morgen zou er veel meer regen komen, maar die valt, zoals gebruikelijk, elders. De Nims is nog niet drooggevallen, maar Floris komt nauwelijks tot haar borstje in het water. Allerlei kleinere toevloeibeekjes staan al maanden droog. Het is nu wel bewolkt en voor een kurkdroge, zondoorstoofde tuin is bewolkt weer ook al een verademing. Deel III nadert de 80.000 woorden (daar vindt dus wel voortgang plaats) en ik werk aan een bespreking van het eerste deel van de dagboeken van Voskuil, die ik als pdf’je op mijn iPad heb. Nou ja: ‘pdf’je’? Zeg maar gerust PDF. Ik noemde het zojuist in een mailtje aan Jann Ruyters van Trouw trouwens een ‘leeservaring’. Als ik het goed heb, komt-ie op 10 september in de krant. 1500 woorden, dat is uitzonderlijk veel voor een boekbespreking. Anders wordt het 17 september, de dag waarop ik naar Hilversum afreis om met Frits Spits op de radio over Voskuil te gaan praten. Het is nogal een gebeurtenis, het verschijnen van dat eerste dagboekdeel. Verder rommel ik een beetje in de tuin, herstel dingen, draai de kraan vaak open, gooi balletjes naar Floris, drink een kopje koffie bij Rinus en Lien, ga bij Max en Margret kijken hoe ze de gele pruimen oogsten. Luister voor het eerst naar de podcast van Gijs Groenteman en Teun van der Keuken omdat ik getipt was dat De kapperszoon daarin besproken werd. Volg atletiek en fietsen en zwemmen op de tv. Nou ja, wat ik zeg: augustus.