Chinezen en appelflappen

Vanochtend wilde ik een afspraak maken bij de huisarts. Ik deelde de dienstdoende mevrouw aan de receptie mee waar ik last van had: ‘Algehele belabberdheid.’ Dat leek me wel veelzeggend. Maar dat vond zij niet. Ze vroeg me het nog eens. ‘Algehele belabberdheid,’ zei ik nog maar eens. Nou, daar kwam ik niet mee weg. Aan het einde van het gesprek hing ze nogal geërgerd op. Wat een vermoeiend gesprek, zeg. Waarom zeggen mensen niet gewoon waar ze last van hebben?! Nou, dat snap ik wel: wellicht de meeste mensen die opbellen hebben er geen idee van wat hen scheelt. Ik kon – nadat ik een aantal ‘symptomen’ had verzonnen – trouwens meteen vanmiddag terecht, maar daar moest ik dan weer een stokje voor steken omdat ik me op vier uur autorijden van de praktijk bevond. Nou, dan 4 januari maar. Dat vond ik prima. In het nieuwe jaar. Een nieuw jaar, nieuwe kansen.

Iets heel anders: wat bezielt de Chinese overheid? Jarenlang complete steden – miljoenen mensen – van de buitenwereld afsluiten, dan ineens in één klap alles loslaten waardoor de ziekenhuizen daar overstromen van zieke mensen en meteen ook maar duizenden vliegtuigen vol Chinezen de wereld insturen? Niet eens vanuit immunologisch standpunt vind ik het bijzonder, meer vanuit een gevoelsmatig standpunt. Ik hoorde op het Journaal dat in een vliegtuig dat naar ik meen in Madrid landde 50% van de Chinese inzittenden besmet was. Als ik een complotdenker zou zijn, zou me dit voorkomen als een doelgerichte actie, want niet alleen in Madrid landen vliegtuigen vol Chinezen natuurlijk.

Bij de oliebollenkraam zojuist, net teruggekeerd uit het buitenland, met storm en regen om mijn hoofd, kreeg ik zonder te wachten twaalf appelflappen mee. ‘Ik had verwacht dat het hier veel drukker zou zijn,’ zei ik. ‘Tja, het weer hè.’ Ik mocht ze niet in de koelkast doen. Dat is een tip die ik iedereen hier op de valreep nog even meegeef: stop je appelflappen en oliebollen niet in de koelkast, maar bewaar ze op kamertemperatuur. Bederven zullen ze niet, maar de kou van de koelkast bederft wel enigszins de smaak. ‘Nog iets?’ Ja, zei ik, doe ook nog maar twee krentenbollen. Die hebben we net op. Ze waren erg lekker. Vanavond mogen we uit de Kwalitaria eten, dat is altijd zo als we uit de Eifel terugkomen. Patatje curry en twee vegetarische kroketten.

Ik wens iedereen die dit leest, en ook iedereen die dit niet leest, een fijne overgang en een goed begin van 2023. Het zal mij benieuwen.

Kom maar op met die loden Loekies

In de gebruikelijke jaarlijkse brij van misselijkmakende kerstreclames spannen er wat mij betreft dit jaar twee de kroon. De eerste is van supermarkt Plus. Die heeft te maken met het in ons huishouden ontbreken van kinderen. Daar zijn wij best tevreden over en het maakt dat je over kinderen van alles kunt vinden en zeggen; dingen die – zo denk ik weleens vals – ouders misschien ook best eens zouden willen zeggen of vinden, maar dat niet doen omdat ze daarmee meteen hun eigen kinderen in een kwaad daglicht stellen. Deze speelt in op een eigenschap van kinderen die mij woedend maken kan: alles draait om mij. Een puberzoon komt thuis en ziet zijn moeder met een nieuwe man zoenen. Vader is overleden. Zoon in alle staten. Hij staat in één scène zelfs keihard zijn moeder uit te kafferen. ‘Smerig, vuil, egoïstisch rotkind!’ denk ik dan. Jij hebt je helemaal niet te bemoeien met het liefdesleven van je moeder! Zonder die moeder was jij er niet eens geweest! In films kom je ze ook nogal eens tegen, die pubers die het (liefdes)leven van hun ouders vergallen. Heel vermoeiend allemaal. Vooral ook omdat iedereen zijn of haar uiterste best doet om het goed te maken terwijl je natuurlijk zo’n rotpuber gewoon een paar jaar lang in de stront zou moeten laten zakken. Uiteindelijk komt het in deze Plus-reclame mierzoet goed.

Dan de Lidl. Thomas Acda is vervangen door Alex Klaasen. Die speelt een jonge man uit Drenthe die in het appartement van Thomas Acda is getrokken. ‘Nee, ik ben nog vrij,’ zei hij in het Drents in de Sinterklaasreclame schalks tegen sinterklaas. Maar sinterklaas ging blijkbaar niet in op zijn avances, want nu, een paar weken later, is er ineens sprake van ‘een relatie’ met ene Manuel. Lidl doet overduidelijk zijn best om woke te zijn. ‘Laten wij die arme homo’s eens een steuntje in de rug geven deze kerst,’ hebben ze aan de reclametafel bedacht. Dat Alex Klaasen zich hiervoor leent, vind ik al onbegrijpelijk, maar deze reclame doet echt alles fout wat je fout kunt doen. Die quasi-boze blik van de Drentse vader vlak voordat hij Manuel welkom heet! (Lidl wil dubbel-woke zijn want deze Manuel heeft iets ‘buitenlanderigs’.) Sowieso dat dialect! Provinciaaltjes komen naar de grote stad om kerst te vieren! En dan blijken ze heel ruimdenkend te zijn! Geweldig! Nu leert iedereen in heel Nederland hoe je zo’n uiterst pijnlijke situatie de baas kunt zijn! Mijn zus, zo vertelde ze me gisteren, schreeuwt naar de tv: ‘Praat eens normaal man! Zo praat jij helemaal niet!’ Uiteindelijk komt het neer op mijn aloude punt: zo gauw je homoseksualiteit thematiseert is het een thema. Dat klinkt als een cirkelredenering, ware het niet dat bij thema al snel de notie ‘probleem’ zich aandient. Ook in deze reclame dus. Zet die Manuel gewoon aan de kerstdis en bedenk een ander verhaaltje. Het is geen 1968! Het is 2022. ‘Wij hebb’n ook Instagram.’ Goh mam en pap, doar sta ik noe echt van te kiek’n.

Voor mensen die geen tv hebben: op de youtube-kanalen van Plus en Lidl zijn de reclames te zien. Ik snak inmiddels alweer naar 1 januari.

Een groot ding

Grote dingen komen hier niet tot nauwelijks langs, dat zullen jullie de afgelopen jaren wel gemerkt hebben. Grote dingen houd ik het liefst een beetje bij me weg omdat het enige wat ik kan doen het gratuit ‘vreselijk’ vinden om er vervolgens niets aan te kunnen veranderen. De oorlog in Oekraïne, het nieuwe pensioenplan, het klimaat, de biodiversiteit. Dat soort dingen. Nu merk ik bij mezelf dat ik de toestanden in Iran lastig langs me heen kan laten gaan. Ik vind dat écht heel erg en elke dag word ik eraan herinnerd omdat ik in mijn Twitter-tijdlijn van alles langs zie komen. Die en die opgepakt, die en die opgehangen. Opgehangen, stel je dat toch eens voor, alsof ze daar in de Middeleeuwen zijn blijven steken. En je (ik) kan er niets aan doen.

Ik ben er geweest. Dat betekent niet dat je een land kent, maar ik heb er wel ooit twee weken lang tussen de mensen doorgebracht. Ik was er niet op vakantie, ik was er aan het werk. En ik werkte met allerlei verschillende mensen en kinderen. Ik ontdekte belangrijke dingen, zoals het verschil tussen sjiieten en soennieten, ik begreep ineens die oorlog met Irak (soennieten); in de jaren die volgden hield ik dat een beetje in de gaten en vaker wel dan niet, véél vaker wel dan niet (ja, ik generaliseer), werden de sjiieten aangevallen of opgeblazen door soennieten in allerlei moslimlanden; ik zag dat er wat betreft onvrede en de wens de boel te veranderen niet de gebruikelijke kloof was tussen jong en oud omdat ‘oud’ tot 1979 in een compleet ander land woonde; als ik in het zwembad vertelde dat ik ‘niets’ was, niet eens ‘christelijk’, werden vrolijk schouders opgehaald en werd ik niet – zoals eerder in Marokko gebeurde – bijna gestenigd omdat ik een heidense hond was. Ik zat in taxi’s waarin illegaal bepaalde muziek gedraaid werd, ik werd roekeloos verliefd op twee jongens in de koffieshop waar we elke dag kwamen, maar weerstond de verleiding dat uit de hand te laten lopen (hoewel ik me wel steeds afvroeg: ‘Ze zullen toch geen Hollander ophangen?’); ik kwam er terecht in een beangstigende spontane demonstratie omdat er mensen waren die dachten dat de twaalfde imam die dag vanuit Amerika (nota bene) aan zou komen en ik vluchtte, toen er werkelijk tienduizenden mensen uit alle hoeken en gaten van Teheran tevoorschijn kwamen, een boekwinkel binnen omdat je in een boekwinkel, waar ook ter wereld je bent, veilig bent.

Ik vond de Iraniërs ontzettend fijne mensen en ik zag en voelde in die twee luizige weekjes het enorme verschil tussen het dagelijkse leven en dat wat daarboven gesteld is. Een enorme onderstroom en een heel smalle bovenstroom. Ik begrijp ook wel dat ik heel veel níet gezien heb, maar het gaat hier nu even over mijn gevoel. Ik maakte meerdere keren de bizarre toestand mee dat je achter metershoge diplomatieke muren bevindt, waar iedereen alles van zich afgooit, waar drank geschonken mag worden en waar in zwembaden drijvende kaarsjes dobberen. Waar dat dagelijkse leven van sommige Iraniërs voor even écht vrij werd. Ik stapte, werkelijk waar, huilend in het vliegtuig dat ons terug zou vliegen naar Amsterdam. Iran is niet Iran, Iran is de ayatollahs. Als er in de krant staat: ‘Iran dit of dat’, dan gaat het niet over het volk. Dat is voor ons best lastig voor te stellen. Ik ben Mark Rutte en Mark Rutte is mij, bij wijze van spreken. Als mij iets niet bevalt, schrijf ik dat op een laken en posteer ik me aan de rand van de Hofvijver. Niks aan de hand. Dat nu in dat land, niet eens zo bizar ver hier vandaan, zeven uur vliegen maar, voornamelijk jonge mensen opgehangen worden voor minder dan met een geschreven protest op een laken voor een overheidsgebouw gaan staan, vind ik onverdraaglijk. Maar ik heb geen idee wat ik eraan kan doen.

In één mens

Onlangs was ik op de burelen van De Arbeiderspers. Eén van de fijne dingen van schrijver zijn en op zulke burelen te komen, is dat er altijd wel iemand zegt: ‘Zoek maar wat uit, hoor,’ wijzend op een kast met boeken. Ik haalde er een John Irving tussenuit. Eén die al tien jaar oud is, In een mens (In one person). [Ik weet dat ‘één’ min of meer afgeschaft is, maar bij de vertaling van de Engelse titel is de beklemtoning toch wel handig.] ‘Neem dan de nieuwe mee!’ kreeg ik te horen. Maar dat wilde ik dan weer niet, misschien dacht ik: beter een stukje terug in de tijd beginnen, wie weet lees ik vervolgens door. Vroeger, toen alles mooier, beter en makkelijker was, verslond ik de boeken van John Irving. Ik denk dat ik minstens 25 jaar geen boek van hem gelezen heb, de laatste zal Weduwe voor een jaar geweest zijn.

Aan de ene kant word je gek van hem: die tijdsprongen, die uitweidingen, dat geworstel (letterlijk: de sport), die geobsedeerde, wat verwrongen kijk op seks (altijd enorme leeftijdsverschillen, op het randje; bijna altijd incest), die terzijdes tussen haakjes. Ik was bang dat ik het een bladzijde of veertig vol zou houden. ‘Ik probeer het nog één avond,’ zei ik ettelijke avonden tegen M. (die heerlijk De buurman lag te lezen of Bij twijfel hard zingen). En toch heeft hij me weer te pakken. Naarmate ik het einde nader (hij zal ook nooit eens een boek van 200 bladzijden schrijven), lees ik door alsof ik marsepeinen aardappeltjes aan het eten ben. Het is lekker, maar altijd ligt ook de kans op misselijkheid op de loer. Vaker wel dan niet zijn zijn hoofdpersonen als Kuifje: op de een of andere manier worden ze overvleugeld door de andere personages en tóch zijn het échte hoofdpersonages. En als je eenmaal, zoals ook nu, gewend bent aan het oeverloze, blijft er een rond verhaal over, vooral ook omdat hij erin slaagt om de allerkleinste draadjes bij elkaar te houden.

Hij heeft eens iets gedaan waarvan ik dacht dat dat niet kon of mocht. Iets wat ik nooit vergeten ben, al vraag ik me nu wel af in welk boek dat gebeurde. Ik gok op Hotel New Hampshire. Ja, dat zal ‘m zijn, want daarin verkast een heel gezin van Amerika naar Wenen en dat doen ze met een vliegtuig natuurlijk en ze vliegen niet met z’n allen samen, maar in twee ploegen. Irving verzwijgt in dat boek misschien wel honderd (100) pagina’s lang dat één van de ploegen niet in Wenen aangekomen is omdat hun vliegtuig is neergestort. Je weet het gewoon niet. Dat vond ik magistraal. Als ik het me goed herinner, komt daarbij ook de hond van het gezin om het leven. Vreselijk. En al die tijd de lezer in het ongewisse laten.

Ik vermoed dat Elisabeth Strout een fan is van John Irving. Ik las nog nooit een boek van haar, maar we zagen de afgelopen dagen de miniserie die in 2014 van Olive Kitteridge is gemaakt, uitgezonden op HBO-Max. Daar keek ik naar alsof ik marsepeinen aardappeltjes aan het eten was én het speelt in Maine. Mogelijk vermoed ik het daarom. Een aanrader, trouwens. Mede vanwege Frances McDormand en Richard Jenkins.

Klinkt als…

Ik stond zojuist bij de kassa van de plaatselijke Bruna Bij twijfel hard zingen en het Literair Juweeltje van Gerda Blees af te rekenen toen bij de tweede kassa een mevrouw een vraag stelde. Ze vroeg naar het laatste boek van die schrijfster van Het zoutpad omdat ze ‘veel te benauwd’ was om zelf op zoek te gaan. Ze liep achter een rollator. Pal achter mij – het is bij onze Bruna altijd nogal vol en druk – stond een medewerkster tussen kartonnen dozen dingen uit te pakken. ‘Landmijnen!’ riep ze. ‘Nee, joh,’ zei ik. ‘Landlijnen.’ Ze keek me kort aan om te zien met wie ze te maken had en zei toen: ‘Nou, ja, klinkt als…’ Waarop ik weer zei: ‘Nou ja, met jouw titel waren we er wel meteen vanaf.’ Die uitspraak trok dan weer de aandacht van de jongen achter de toonbank die mijn boeken aan het inpakken was (Francis van Broekhuizen is voor M., die vindt haar erg leuk). ‘Is het uitmelken?’ vroeg hij. ‘Nogal,’ zei ik.

Deel 1 vond ik prima, al was de premisse niet uitgekomen, die man van haar leefde nog steeds. Nou, hop, een tweede deel, weer over die nog steeds doodzieke man. Wegens succes verlengd. Wéér niet dood. En bovendien: het succes was haar dusdanig naar het hoofd gestegendat ze in het tweede boek nogal wat wat goeroe-achtige trekjes vertoonde op niks af. Landmijnen laat ik dus maar aan me voorbijgaan, want in dat deel ondernemen ze de langste tocht ooit, ziek als die man is. Ik geloof er allemaal helemaal niks meer van.