Voor je het weet is je piemel bevroren

Gisteren deed in bijna een Prince Harry’tje. Zonder er verder over na te denken was ik in mijn pyjamabroek naar buiten gegaan om de bal door de tuin te gooien. Die komt Floris dan terugbrengen. Voor je het weet, sta je best lang in die tuin omdat het wel fijn is om niets anders te doen dan steeds maar weer die bal weg te gooien of te schoppen. Pas binnen voelde ik dat het buiten nogal vroor. Bijna mijn piemel bevroren! Vreemd is dat: aan je handen of je neus of oren voel je prima dat het nogal koud is, maar je piemel vertelt je dat niet. Ik begrijp dus best wat Prince Harry is overkomen. Hij had domweg niks in de gaten tot het (bijna) te laat was.

Ophef in letterenland. Nu had ik het daar anderhalf jaar geleden al over (de AESE), en heeft Jörgen Apperloo een jaar lang als statement uitsluitend Nederlandse literatuur gelezen en besproken, maar nu werd het door de CPNB met cijfers onderbouwd: razendsnelle opmars Engelse literatuur, Nederlandse literatuur in de min. In mijn krant, Trouw, mochten lezers hun mening geven. Zo ook ene Annelies Tielen (58), ‘hobbylezeres’. Wat precies een hobbylezeres is, weet ik niet, maar Annelies heeft een duidelijke mening. ‘Doordat ik Engels heb gestudeerd, lees ik makkelijker in het Engels dan in het Nederlands.’ Dus van een paar jaartjes een studie doen verlies je de feeling met je moedertaal? In Annelies’ huishouden leest iedereen uitsluitend Engels, ook haar echtgenoot en haar twee dochters. Ik vermoed dat die drie geen Engels hebben gestudeerd, maar ze zijn blijkbaar aangestoken door hun echtgenote en moeder. ‘Nederlandse vertalingen zijn vaak zo houterig.’ Nu heb ik net zelf Een tweede leven van R.C. Sherriff uit en mij viel maar weer eens op hoe voortreffelijk de vertaling van Inge Kok was. Gelukkig, zegt Annelies, bieden boekwinkels steeds meer Engelse boeken aan, maar bibliotheken nog niet! ‘Daar kom ik niet meer. Zij mogen die omslag ook wel eens gaan maken.’ Annelies leest niet alleen geen woord Nederlands, ze heeft ook nog eens noten op haar zang.

Nou, met Annelies winnen we in elk geval deze strijd niet. Ook komt Lieke Roovers aan het woord, zij is recensent bij Hebban.nl. Ook zij leest uitsluitend Engels. ‘Eerlijk gezegd vind ik Nederlandse romans vaak ook nogal zwaar. Veel over de Tweede Wereldoorlog en zo. Engelse boeken zijn toch net wat lichter.’ Vandaag in diezelfde Trouw, in de kolom ‘Commentaar’ (‘De mening van de krant, verwoord door leden van de redactie en senior redacteuren’) wordt gesteld dat het allemaal zo erg niet is. Dat het nog veel erger zou kunnen zijn. Geen woord over de schrijvers van Nederlandstalig werk, des te meer over boekhandels en uitgevers. Het is allemaal, zou ik kunnen samenvatten, nogal financieel van aard, dit stuk. En de ‘leden van de redactie en senior redacteuren’ hebben de mening van Annelies en Lieke goed gelezen: ‘[…] Uitgevers moeten kijken naar wat ze aan oorspronkelijk Nederlands werk uitbrengen. Of het goed genoeg is, of de thema’s aanspreken, of het de concurrentie met al dan niet vertaalde buitenlandse auteurs aankan.’ Mensenlief. Ik zou hier een analogie kunnen construeren met wat ik in de eerste alinea schreef, maar dat laat ik. 

Een soort van miskoop

Ik was onlangs bij Gall&Gall omdat ik van mijn ex-schoonzuster had gehoord dat je in plaats van gin-tonic ook prima witte port-tonic kunt drinken. Dat hadden ze onlangs ergens op een drankproeverij gedaan. Ik vond dat wel lollig klinken. Schijfje limoen en een ijsblokje erbij en hóp een nieuw drankje. Ik sprak daarover met de man die daar werkt en die ik inmiddels best goed ken. Aan de kassa, met tussen ons in de fles witte port die ik uit het schap PORT en SHERRY had gehaald. Nou ja, blabladit en blabladat en ik rekende de tien euro af die de fles kostte. Aan het einde van de dag (als je allebei thuis werkt, moet je ergens een grens stellen: nu is de arbeidsdag gedaan en daarom drinken we iets) maakte ik dat nieuwe drankje. Nou, de kop die M. trok was al veelzeggend. Ik vond het nog wel gaan. Een zeer aparte, nogal bittere smaak. Maar het was niet echt voor herhaling vatbaar. ‘Ja, maar nu staat daar die fles witte port voor niks!’ riep ik.

Tot gisteravond. Er waren eters. Eters die best graag het een en ander te drinken lusten ook. Na het eten was de witte wijn echt op, dus ik vroeg: ‘Lekker een glaasje witte port bij de koffie met slagroomtruffels?’ Ja, dat vonden ze een goed idee. M. bliefde niet, ik nam ook een glaasje. Bij de eerste slok snapte ik niet zo goed wat er gebeurde. Wat was dit voor waterige, bittere port? ‘Hé joh, dit is sherry!’ riep het bezoek met verwrongen gezichten. Sherry? Toen pas bekeek ik de fles eens goed. Tio Pepe. ‘Ja maar,’ zei ik, ‘ik heb een hele tijd met die vent over port en tonic staan praten! Waarom heeft hij me niet gezegd dat er een fles sherry op de toonbank stond!’ M. zei dat hij misschien dacht dat ik die sherry wilde hebben en dat dat gepraat over witte port-tonic (‘Ja, de mensen verzinnen de meest idiote mixjes’) zomaar gepraat was. ‘Maar het hele woord sherry is niet gevallen!’ Nou, vond M., wist hij veel dat je meteen die avond witte port-tonic wilde gaan maken? Misschien dacht hij dat je ’s avonds trifle wilde maken ofzo.

Godsamme. Ondertussen had ik mijn glaasje sherry op en schonk ik er nog maar eens één in. Het bezoek kreeg rode port, want die staat hier ook in de drankenkast. Ik kreeg herinneringen van die sherry, uit lang vervlogen tijden waarin goede vrienden nog in een ander huis woonden, met een kelder en in die kelder stonden tientallen flessen sherry. Veel te veel flessen, dus ze deelden er kwistig van uit. Ik was jong en ik dacht dat sherry hip en lekker was. Ik dronk het, thuisgekomen, gewoon allemaal op. Eigenlijk was het dus nog ergens goed voor ook, die miskoop. Een herinnering die ik anders niet gehad zou hebben. Ik moet dus nog eens terug naar Gall&Gall en dan goed kijken voor ik een fles witte port aanschaf. En binnenkort trifle maken.

‘De grootste illusie,’ zei de mol, ‘is dat het leven perfect moet zijn.’

Soms begrijp je bepaalde dingen niet. Zo staat het ene boek weken- of maandenlang in de CPNB Top-60 zonder duidelijke reden, bijvoorbeeld Wat de stilte wil van Arthur Japin. Afgekraakt in de Volkskrant, niet eens besproken in NRC. Een typische Japin, die de kitsch niet schuwt en een boek geschreven heeft uit materiaal dat overal elders al te vinden was. Een beetje als The Magician van Colm Tóibín: best leuk hoor, maar als je de Mann-biografie van Tilmann Lahme gelezen hebt, staat er helemaal niets nieuws in dat boek. Het andere boek, dat werkelijk overal bejubeld wordt, in NRC eigenlijk zes ballen had moeten krijgen volgens recensent Thomas de Veen, dat steeds maar in de aandacht blijft, dat de Boekenbon Literatuurprijs won, jojoot er meer uit dan in. Waarom schuwen lezers dat boek? 

Ik had het er afgelopen zondag over met lezingbezoekers in Stadskanaal. Ik vertelde dat ik altijd korte hoofdstukken schrijf, witregels gebruik, lucht in een tekst pomp. Omdat ik zelf, als lezer, niet goed tegen die massieve blokken tekst op een bladzijde kan. Dat als ik in een boekwinkel sta, op zoek naar iets, en willekeurig een boek opensla en daarin bladzijde na bladzijde tekst zie, zonder dialogen, zonder witregels, ik dat boek onmiddellijk weer op de tafel leg. Opvallend veel bezoekers knikten, sommigen riepen zelfs: ‘Ja, en als er seks is, zijn er zéker witregels!’ Waarop ik weer zei: ‘En des te langer de seks duurt, des te meer witregels!’ Iemand vertrouwde me in de pauze toe dat ze niet door Het lied van ooievaar en dromedaris gekomen was. Dat was de allereerste keer dat ik iemand iets negatiefs over dat boek heb horen zeggen. Misschien is het domweg te dik. We kwamen tot de conclusie dat een roman van 250 tot 300 bladzijden eigenlijk het lekkerst is. En dan het liefst inderdaad met lucht

Het alleronbegrijpelijkst is dat boek dat De jongen, de mol, de vos en het paard heet. Volgens mij staat dat al langer dan een jaar hoog in de Top-60. Rond de kerst was er op de BBC zelfs een film van te zien. Heel zoet. Onlangs bladerde ik er toch eens in. De tekst is handgeschreven. Ik vond hem moeilijk te ontcijferen. Maar wát ik kon ontcijferen bestond uit onbedaarlijke platitudes en clichés. Dingen die je eigenlijk niet kan lezen zonder verbaasd om je heen te kijken: ben ik nou gek geworden? Lezen mensen zo’n boek om in hun dagelijkse leven te leven naar die uitgekauwde platitudes en clichés? Vinden ze de plaatjes mooi? Ik ken iemand die een paar van die plaatjes, plus tekst, aan de muur heeft hangen. Elke keer als ik dat zie, moet ik lachen, waarop die iemand zegt: ‘Ja, ja, kijk er dan ook niet naar!’ En, maar weer eens in het kader van de Actie Eigen Schrijvers Eerst: je kunt Mackesy net zo makkelijk inruilen voor Toon Tellegen, die is oneindig veel subtieler. Vooral de ‘oudere’ Tellegen.

Dode snip en veerpont

In een rozenperkje (waarin de rozen al gesnoeid waren) aan de zijkant van de bibliotheek in Stadskanaal lag een dode snip. Waarschijnlijk tegen het raam gevlogen. Floris vond het erg interessant. Eerst rolde ze er wellustig in rond, daarna nam ze de vogel in haar bek. Onder veel gegrom kreeg ik hem uit die bek. Ik dacht: dit is best mooi om de lezing mee te beginnen. Maar ik vergat die dode vogel en zwatelde over allerlei andere zaken. Het was ‘goor weer’, zoals mijn moeder dat noemt: keiharde wind, regen, waterkoud. Binnen was het warm en erg vol, er moesten wel vijftien stoelen bijgesleept worden. Floris vernielde het herfststukje, dat vol lag met dennenappels. Maar dat was niet erg, vond ik, de tijd van herfststukjes ligt nu toch echt al lange tijd achter ons. Vreemd, die al gesnoeide rozenstruikjes, ons is geleerd dat te doen als de vorst zo’n beetje voorbij is. Begin april. In de auto, op de terugweg, dacht ik pas dat ik wel even had kunnen helpen met het opvegen van alle kapot geknauwde dennenappels. 

Na een jarenlange strijd door de bewoners van Sporenburg, het schiereiland waarop wij wonen, is natuurlijk toch de pontverbinding tussen dit schiereiland en de (toekomstige) Sluisbuurt tot stand gekomen. Als fietser mag je niet door de Piet Heintunnel, wat betekent dat je (zie kaart) een enorm eind om moet fietsen, via de Zuiderzeeweg over de voor fietsers best steile Amsterdamse brug, om op het Zeeburgereiland of IJburg terecht te komen. Vrijwel overal hingen posters achter de ramen met VEERPONT NEE! Want iedereen was bang voor verkeersinfarcten en gevaarlijke situaties, terwijl die pont uitsluitend voor wandelaars en fietsers is. Brommers moeten nog steeds over de brug. Wij zijn altijd voor geweest. Alleen blijkt nu die pont elke twintig minuten te varen en stopt-ie om 19:00 uur en in het weekend vaart hij helemaal niet. Als we bij Andrea en Michiel gaan eten, moeten we dus alsnog op de terugweg over die brug, terwijl de pont ons bij wijze van spreken voor onze deur af zou kunnen zetten. De kapiteins zitten ook vrijwel de hele dag met hun vingers te draaien want de overtocht zal zo’n vier minuten in beslag nemen. Hoe dan ook: Floris en ik gaan zo eens aan de andere kant kijken. De regens zijn eindelijk voorbij, de zon schijnt zelfs en we verwachten daar lekker veel zandvlaktes waar we met de bal kunnen spelen en misschien gaan we ook wel even bij de Oranjesluizen kijken. Die zijn, net als de Piet Heintunnel, al dik een jaar potdicht, waardoor je geen rondje meer kan lopen. 

Iedereen gaat het huisje van de ‘bekende schrijver’Gerbrand Bakker voorbij, behalve de driekoningenzangertjes

Onlangs reageerde ik naar aanleiding van een bericht op Twitter dat Jaap Scholten ergens voor zou gaan lezen uit zijn nieuwe boek dat ik altijd een beetje moet lachen om de omschrijving ‘De bekende schrijver…’ en dan dus in dit geval Jaap Scholten. Omdat daar dan feitelijk het tegendeel staat. Als je écht bekend bent, hoeft dat niet extra benoemd te worden. Je ziet het vaker wel dan niet in streekkranten, alsof de opsteller van het bericht de inwoners van de streek niet helemaal serieus neemt of, erger nog, niet bij de tijd vindt. Nu stond het over mezelf in een streekkrant in Groningen. ‘De bekende schrijver Gerbrand Bakker komt een lezing geven in Stadskanaal.’ En nog steeds kon ik erom gniffelen. Hoe vaak je achterop boeken of in aanbiedingsbrochures van uitgeverijen ook niet leest dat de betreffende schrijver ‘een van de bekendste/toonaangevendste/belangrijkste’ schrijvers van dit land is. Als je al die wervende teksten bij elkaar op zou tellen, blijven er erg weinig onbekende/onbeduidende/onbelangrijke schrijvers over. 

Afgelopen zondag kwamen de Sternesingers langs. Drie kindertjes onder begeleiding van Doris. Het zingen zelf is altijd wat ongemakkelijk, zeker nu ik nog in mijn pyjamabroek en met blote voeten in de deuropening stond. Daarna moet je geld geven en dat geld had ik bij elkaar geschraapt: een verzameling van 50-, 20- en 10-eurocentstukken. Dat moet in een geldkistje, via een gleuf. Het duurde me veel te lang dus ik probeerde, zittend op mijn hurken, in nog steeds die pyjamabroek, het geldkistje open te trekken. Maar dat zat stevig dicht met een tiewrap. Je kunt die lieve kindertjes niet vertrouwen. Dus ik moest muntje voor muntje door die gleuf wurmen. In de tussentijd vroeg ik maar eens voor welk goed doel er dit jaar gezongen werd. Voor de kindertjes in Indonesië, zei Doris. Goh, zei ik, wat leuk, Indonesië was ooit van Nederland. ‘Nee, echt?’ vroeg Doris. Ze plakte het verse 20*C+M+B*23 over het oude 20*C+M+B*22 heen. Daar gaat het natuurlijk om. Christus Mansionem Benedicat. Zelfs als je er niet in gelooft, is het altijd fijn en geruststellend.

Verder zijn alle, en dan bedoel ik ook werkelijk álle, afspraakjes sinds Kerst afgezegd. Met Kerst was de opvallendste wel dat zelfs de tweede keus, de vervangers voor de eerste eetafzeggers, een paar uur voor het feestmaal afzegden. Vervolgens is dat zo gebleven. Iedereen ziek, zwak of misselijk of anderszins niet in staat tot komen en eten. Is dat herkenbaar? Ik bedoel, overkomt jullie dat ook? En: is hiermee de toon voor 2023 gezet?