Dik tien jaar geleden kocht ik een huis in de Eifel. Niet ver van de grens met Luxemburg. Ik wilde de stad uit, maar niet helemaal, dus ik hield mijn huurhuis in Amsterdam aan. Het ging me ook niet eens zozeer om het huis, maar om de lap grond die eromheen lag. Bijna tweeduizend vierkante meter, hellend. ‘Hellend’ wil zeggen: een heuvel. Het huis zelf staat met zijn kont ín die heuvel. Dat was nog eens een uitdaging voor een hovenier. Ik was klaar met aanleg en onderhoud bij andere mensen, ik wilde eindelijk een tuin voor mezelf maken. Dat heb ik gedaan in de afgelopen jaren. Ik metselde ik weet niet hoeveel meter tuinmuur om terrassen te maken, ik verzette enorme hoeveelheden grond, ik plantte en pootte en zaagde bomen om, legde borders aan van sparrenstammen, straatte terrassen zo her en der (hier in de Eifel hoeft je je niets aan te trekken van het typisch Nederlandse fenomeen ‘tegels wippen’), legde verhoogde vijvers aan met larikshout. Het enige dat maar niet wilde lukken was het gazon. Ooit woonde hier een Schrotthändler, de autokarkassen waren in de voortuin opgestapeld, olie en andere rotzooi sijpelde jarenlang de bodem in. Vandaar die straatjes overal: des te minder gazon, des te beter.
In alle huizen die ik in mijn leven heb bewoond, vooral in mijn studententijd, liet ik altijd iets onaf. In mijn achterhoofd zat het wellicht vreemde idee dat wanneer een huis helemaal af zou zijn, ik op zoek moest naar een ander huis. Want dan was er niets meer te doen en blijkbaar moet ik altijd iets te doen hebben. Ik loop nu tegen hetzelfde fenomeen aan: de tuin is af. Min of meer natuurlijk, ik kan altijd wel weer iets verzinnen om te doen, maar dat voelt gezocht, krampachtig. De tuin als project is wel zo’n beetje klaar. Ik word onrustig, kijk om me heen naar lege stukken grond, afgedankte weitjes, half vervallen huizen met een oerwoud er omheen. Eigenlijk, als ik diep in mijn hart kijk, is het wellicht tijd te verkassen.
En in deze gemoedstoestand kreeg ik ineens een inzicht. Ik zag een overeenkomst tussen mijn tuin en de wereld. Is de wereld momenteel niet net als mijn tuin klaar? Twee- of driehonderd jaar geleden waren er op kaarten nog witte gebieden. Onontdekte stukken wereld. Terra incognita. Er worden oneindig veel minder nieuwe dieren ontdekt dan er uitsterven of dreigen uit te sterven. Ondertussen heeft deze aarde weinig geheimen meer voor ons, al wordt er zo nu en dan een vis gefilmd op acht kilometer diepte ergens in een nóg diepere oceaan. Alles is al eens beschreven in romans, alles behandeld in films, elk land heeft al eens oorlog gevoerd met een ander land. Vooral ook begint het nogal vol te raken. En die overvloed aan mensen woont het liefst op een stukje aarde waar het aangenaam toeven is. Aangenaam of in elk geval plezieriger dan waar ze nu leven. Vol met mensen, niet met dieren, want die komen in de verdrukking of ze worden met duizenden tegelijk in een megastal gepropt waar ze soms als ratten in de val verbranden. Omdat ze er niet uit kunnen. Omdat het blijkbaar te duur is om een of ander systeem aan te leggen dat de varkens bij een eventuele brand kan redden.
Dat ik ineens de aarde als ‘klaar’ zag, komt door een opeenstapeling van allerlei problemen waar de aardebewoners momenteel mee kampen. Het voelt alsof er een grens is bereikt, niet alleen materieel en geologisch, maar zeker ook sociaal. We staan elkaar soms letterlijk naar het leven via een razendsnelle wereldwijde mogelijkheid om met elkaar te communiceren. Wellicht is het daardoor zelfs zo dat we te veel wéten, dat er geen opium voor het volk meer is. Alles en iedereen is op drift geraakt. We maken ons godbetert collectief druk om welke BN’er er in een soort carnavalspak pak zit en een liedje zingt. Dus bedacht ik dat we de aarde gewoon, net als mijn tuin die klaar is, zouden moeten achterlaten. Beginnen aan iets nieuws. Dat klinkt waanzinnig, want wáár zou je dat dan moeten doen? Op Mars? De maan? Nou ja, eventueel, maar je kunt ‘iets nieuws’ ook overdrachtelijk opvatten. Stel nu dat we vanaf nu ophouden met het maken van meer dan twee kinderen dan daalt de wereldbevolking al. Minder mensen betekent een geringere aanslag op aardse bronnen, wat uiteindelijk een positief effect zal hebben op de opwarming van de aarde. Met slechts één kind per gezin (zo idioot is dat niet, vraag het de Chinezen maar) halveert de wereldbevolking binnen de kortste keren. Maar het allerbeste voor de aarde is natuurlijk helemaal ophouden met het maken van kinderen. Het krijgen van kinderen zou iets biologisch zijn, een aangeboren aandrang. Net zoals planten die hun zaden in het rond strooien om zich te vermeerderen, zou zoiets ook ín de mens zitten. Dat maak je mij eigenlijk niet wijs. Een plant kan niet nadenken. Wij wel. Wij kunnen besluiten het te doen. Een plant niet. Ik denk dat een woord als ‘gezellig’ dichter in de buurt komt. Gezellig vier mensen in één huis in plaats van twee of één. Of een woord als ‘emotie’. Dat kan diep zitten, ik weet het, maar het is niet biologisch. Als we, allemaal tegelijk ophouden met het krijgen van kinderen is er over pakweg honderd jaar geen mens meer in leven. Dát is natuurlijk de allerbeste oplossing voor deze planeet. Dan is het niet de laaglandgorilla of witte neushoorn die uitsterft maar de mens. Misschien is dat een rotidee, maar daar moeten we een beetje sportief mee omgaan, net zoals we blijkbaar sportief of in ieder geval laconiek omgaan met tienduizend stervende varkens in een afgesloten, brandende stal.
Dit is ineens nogal een sprong: van mij affe tuin waarover ik het gevoel heb dat ik hem in wil ruilen naar het uitsterven van de gehele wereldbevolking. Ik kan me voorstellen dat dit voor nogal wat mensen een heel akelig idee is. Vooral mensen met kinderen, die ze nu aankijken en denken: ‘Ach nee, die arme kinderen. Dit kan toch niet?’ Nou, die kinderen zijn er al, ze zullen opgroeien, oud worden en doodgaan. Niemand hoeft te lijden. Er wordt niemand vermoord of uitgeroeid. Het zal een natuurlijk versterven zijn. En in plaats van gezellig met z’n vieren in een huis wonen, zullen mensen hun sociale vertier bij vrienden of familie moeten halen. Er zullen geen dagopvangen, geen scholen meer nodig zijn en na een tijdje geen universiteiten. Er zullen olifanten naar Europa komen, blauwe vinvissen naar de Waddenzee. Olifanten beginnen geen oorlogen. Stikstof? Wat is dat, buiten de 78 procent die van nature in de lucht zit? Landen hoeven niet langer naar machtsuitbreiding te streven, want voor wie zou je dat doen? En ook: gezien de absurd korte tijd die wij, mensen, op deze planeet leven hebben we verdomd weinig reden van spreken. Zeker gezien de ellende die we elkaar in die korte tijd hebben aangedaan, op alle mogelijke fronten. Als mensen roepen dat ze zich zorgen maken om de planeet bedoelen ze eigenlijk te zeggen dat ze zich zorgen maken om zichzelf. De aarde redt zich wel, dat doet ze al vierenhalf miljard jaar.
Het is niet erg. Als je dood bent, weet je namelijk van niets meer. Je kunt je nu wel ongerust of angstig maken en het vreselijk vinden om niet te weten wat er gebeurt als je er niet meer bent, maar nogmaals: als je dood bent, weet je van niets meer. En natuurlijk, natuurlijk zullen er altijd zijn die zich in een grot, kelder of bos verstoppen. Net als in de film, wanneer de gehele wereldbevolking is gedecimeerd door één of ander virus of de inslag van een meteoor. Altijd komt er wel weer iemand uit een holletje gekropen die vol verwondering naar de zonsopkomst kijkt. Dat dat nog bestaat! De zon, sterren, regen, wind, olifanten, varkens. En die beginnen dan opnieuw. Kerncentrales staan te verkrotten, windmolens liggen tegen de vlakte, kolenmijnen getransformeerd tot het woonhuis van stokstaartjes. De lucht is schoon, bestaat nog steeds voor zo’n 78 procent uit stikstof en 21 procent uit zuurstof. En niemand van ons die daar iets van weet. Wat een bevrijdend gevoel.