Floris stuurde een brief naar De Volkskrant:

‘Mijn chef – niet te verwarren met mijn baas; dat is iemand anders in dit huishouden – was zeer tevreden met een bespreking van zijn nieuwe boek in deze krant (20 mei). Ik daarentegen wil graag protest aantekenen. Ik ben een teefje van bijna acht jaar oud en ik heet Floris. Dat zorgt bij mij al tot problemen van genderfluïde aard, zo doe ik zeer genderafwijkend niets anders dan geursporen achterlaten, maar in de betreffende bespreking word ik ineens als Joris aangeduid. Joris! U begrijpt dat dit een klap in mijn gezicht was. Het is nu zondag en ik lig nog steeds in een hoekje van de tuin onder een paar hostabladeren. Gaarne een rectificatie van deze groteske verschrijving, of in elk geval plaatsing van deze brief (die mij veel moeite gekost heeft). Floris de la Rose Magique (wat wil zeggen dat ik een stamboom heb), Schwarzbach, Duitsland.’

Hij kwam er niet in, want ze kregen ‘dagelijks tientallen brieven’. Dat is natuurlijk geen argument. Dat is zelfs een non-argument. Waren die andere tientallen brieven beter dan die van Floris? Het is een ongeschreven wet, zeer vaak overtreden, dat je als schrijver niet reageert op een bespreking. Daar hoor je boven te staan. Toch kon ik het onlangs niet laten op Twitter te reageren op een vrouw die op haar Catalaanse weblog een bespreking van El fill del perruquer plaatste. Ze had zich overduidelijk opgewonden over het feit dat John Coetzee De kapperszoon als ‘Bakkers beste boek tot nu toe’ had beoordeeld. Waar staat dat dan wel niet? vroeg ze zich af. Kunnen we dit wel geloven, zo zonder bron? Want, zo ging ze verder, dit was namelijk Bakkers slechtste boek tot nu toe! Zo plat als een dubbeltje en hartstikke conventioneel! Nou ja, dat kan. Ik meldde haar dat die uitspraak uit een persoonlijke mail van Coetzee kwam, dat ik hem (vaag) ken en dat we door dezelfde uitgever worden uitgegeven. ‘No need to be snuffy about that’. Ik weet niet of het woord snuffy voorkomt in het Engels, maar ik vond het wel goed klinken. Op die tweet heeft ze niet gereageerd. Dat vind ik enorm onhoffelijk. Wel mijn boek afbranden, maar niet de moeite nemen een verklaring te accepteren. Gelukkig reageerde een andere Catalaan dat ik een goed punt had. En ik ben er best trots op dat ik feitelijk niet op haar bespreking gereageerd heb. Net zoals Floris/Joris niet op de bespreking van Moeder, na vader reageerde.

Uit Het FD van 6 mei (longread)

Dik tien jaar geleden kocht ik een huis in de Eifel. Niet ver van de grens met Luxemburg. Ik wilde de stad uit, maar niet helemaal, dus ik hield mijn huurhuis in Amsterdam aan. Het ging me ook niet eens zozeer om het huis, maar om de lap grond die eromheen lag. Bijna tweeduizend vierkante meter, hellend. ‘Hellend’ wil zeggen: een heuvel. Het huis zelf staat met zijn kont ín die heuvel. Dat was nog eens een uitdaging voor een hovenier. Ik was klaar met aanleg en onderhoud bij andere mensen, ik wilde eindelijk een tuin voor mezelf maken. Dat heb ik gedaan in de afgelopen jaren. Ik metselde ik weet niet hoeveel meter tuinmuur om terrassen te maken, ik verzette enorme hoeveelheden grond, ik plantte en pootte en zaagde bomen om, legde borders aan van sparrenstammen, straatte terrassen zo her en der (hier in de Eifel hoeft je je niets aan te trekken van het typisch Nederlandse fenomeen ‘tegels wippen’), legde verhoogde vijvers aan met larikshout. Het enige dat maar niet wilde lukken was het gazon. Ooit woonde hier een Schrotthändler, de autokarkassen waren in de voortuin opgestapeld, olie en andere rotzooi sijpelde jarenlang de bodem in. Vandaar die straatjes overal: des te minder gazon, des te beter. 

In alle huizen die ik in mijn leven heb bewoond, vooral in mijn studententijd, liet ik altijd iets onaf. In mijn achterhoofd zat het wellicht vreemde idee dat wanneer een huis helemaal af zou zijn, ik op zoek moest naar een ander huis. Want dan was er niets meer te doen en blijkbaar moet ik altijd iets te doen hebben. Ik loop nu tegen hetzelfde fenomeen aan: de tuin is af. Min of meer natuurlijk, ik kan altijd wel weer iets verzinnen om te doen, maar dat voelt gezocht, krampachtig. De tuin als project is wel zo’n beetje klaar. Ik word onrustig, kijk om me heen naar lege stukken grond, afgedankte weitjes, half vervallen huizen met een oerwoud er omheen. Eigenlijk, als ik diep in mijn hart kijk, is het wellicht tijd te verkassen.

En in deze gemoedstoestand kreeg ik ineens een inzicht. Ik zag een overeenkomst tussen mijn tuin en de wereld. Is de wereld momenteel niet net als mijn tuin klaar? Twee- of driehonderd jaar geleden waren er op kaarten nog witte gebieden. Onontdekte stukken wereld. Terra incognita. Er worden oneindig veel minder nieuwe dieren ontdekt dan er uitsterven of dreigen uit te sterven. Ondertussen heeft deze aarde weinig geheimen meer voor ons, al wordt er zo nu en dan een vis gefilmd op acht kilometer diepte ergens in een nóg diepere oceaan. Alles is al eens beschreven in romans, alles behandeld in films, elk land heeft al eens oorlog gevoerd met een ander land. Vooral ook begint het nogal vol te raken. En die overvloed aan mensen woont het liefst op een stukje aarde waar het aangenaam toeven is. Aangenaam of in elk geval plezieriger dan waar ze nu leven. Vol met mensen, niet met dieren, want die komen in de verdrukking of ze worden met duizenden tegelijk in een megastal gepropt waar ze soms als ratten in de val verbranden. Omdat ze er niet uit kunnen. Omdat het blijkbaar te duur is om een of ander systeem aan te leggen dat de varkens bij een eventuele brand kan redden.

Dat ik ineens de aarde als ‘klaar’ zag, komt door een opeenstapeling van allerlei problemen waar de aardebewoners momenteel mee kampen. Het voelt alsof er een grens is bereikt, niet alleen materieel en geologisch, maar zeker ook sociaal. We staan elkaar soms letterlijk naar het leven via een razendsnelle wereldwijde mogelijkheid om met elkaar te communiceren. Wellicht is het daardoor zelfs zo dat we te veel wéten, dat er geen opium voor het volk meer is. Alles en iedereen is op drift geraakt. We maken ons godbetert collectief druk om welke BN’er er in een soort carnavalspak pak zit en een liedje zingt. Dus bedacht ik dat we de aarde gewoon, net als mijn tuin die klaar is, zouden moeten achterlaten. Beginnen aan iets nieuws. Dat klinkt waanzinnig, want wáár zou je dat dan moeten doen? Op Mars? De maan? Nou ja, eventueel, maar je kunt ‘iets nieuws’ ook overdrachtelijk opvatten. Stel nu dat we vanaf nu ophouden met het maken van meer dan twee kinderen dan daalt de wereldbevolking al. Minder mensen betekent een geringere aanslag op aardse bronnen, wat uiteindelijk een positief effect zal hebben op de opwarming van de aarde. Met slechts één kind per gezin (zo idioot is dat niet, vraag het de Chinezen maar) halveert de wereldbevolking binnen de kortste keren. Maar het allerbeste voor de aarde is natuurlijk helemaal ophouden met het maken van kinderen. Het krijgen van kinderen zou iets biologisch zijn, een aangeboren aandrang. Net zoals planten die hun zaden in het rond strooien om zich te vermeerderen, zou zoiets ook ín de mens zitten. Dat maak je mij eigenlijk niet wijs. Een plant kan niet nadenken. Wij wel. Wij kunnen besluiten het te doen. Een plant niet. Ik denk dat een woord als ‘gezellig’ dichter in de buurt komt. Gezellig vier mensen in één huis in plaats van twee of één. Of een woord als ‘emotie’. Dat kan diep zitten, ik weet het, maar het is niet biologisch. Als we, allemaal tegelijk ophouden met het krijgen van kinderen is er over pakweg honderd jaar geen mens meer in leven. Dát is natuurlijk de allerbeste oplossing voor deze planeet. Dan is het niet de laaglandgorilla of witte neushoorn die uitsterft maar de mens. Misschien is dat een rotidee, maar daar moeten we een beetje sportief mee omgaan, net zoals we blijkbaar sportief of in ieder geval laconiek omgaan met tienduizend stervende varkens in een afgesloten, brandende stal. 

Dit is ineens nogal een sprong: van mij affe tuin waarover ik het gevoel heb dat ik hem in wil ruilen naar het uitsterven van de gehele wereldbevolking. Ik kan me voorstellen dat dit voor nogal wat mensen een heel akelig idee is. Vooral mensen met kinderen, die ze nu aankijken en denken: ‘Ach nee, die arme kinderen. Dit kan toch niet?’ Nou, die kinderen zijn er al, ze zullen opgroeien, oud worden en doodgaan. Niemand hoeft te lijden. Er wordt niemand vermoord of uitgeroeid. Het zal een natuurlijk versterven zijn. En in plaats van gezellig met z’n vieren in een huis wonen, zullen mensen hun sociale vertier bij vrienden of familie moeten halen. Er zullen geen dagopvangen, geen scholen meer nodig zijn en na een tijdje geen universiteiten. Er zullen olifanten naar Europa komen, blauwe vinvissen naar de Waddenzee. Olifanten beginnen geen oorlogen. Stikstof? Wat is dat, buiten de 78 procent die van nature in de lucht zit? Landen hoeven niet langer naar machtsuitbreiding te streven, want voor wie zou je dat doen? En ook: gezien de absurd korte tijd die wij, mensen, op deze planeet leven hebben we verdomd weinig reden van spreken. Zeker gezien de ellende die we elkaar in die korte tijd hebben aangedaan, op alle mogelijke fronten. Als mensen roepen dat ze zich zorgen maken om de planeet bedoelen ze eigenlijk te zeggen dat ze zich zorgen maken om zichzelf. De aarde redt zich wel, dat doet ze al vierenhalf miljard jaar. 

Het is niet erg. Als je dood bent, weet je namelijk van niets meer. Je kunt je nu wel ongerust of angstig maken en het vreselijk vinden om niet te weten wat er gebeurt als je er niet meer bent, maar nogmaals: als je dood bent, weet je van niets meer. En natuurlijk, natuurlijk zullen er altijd zijn die zich in een grot, kelder of bos verstoppen. Net als in de film, wanneer de gehele wereldbevolking is gedecimeerd door één of ander virus of de inslag van een meteoor. Altijd komt er wel weer iemand uit een holletje gekropen die vol verwondering naar de zonsopkomst kijkt. Dat dat nog bestaat! De zon, sterren, regen, wind, olifanten, varkens. En die beginnen dan opnieuw. Kerncentrales staan te verkrotten, windmolens liggen tegen de vlakte, kolenmijnen getransformeerd tot het woonhuis van stokstaartjes. De lucht is schoon, bestaat nog steeds voor zo’n 78 procent uit stikstof en 21 procent uit zuurstof. En niemand van ons die daar iets van weet. Wat een bevrijdend gevoel.

Kraaien, katten, honden

Kraaien zijn, ik zocht het even op, sterk territoriaal. Hier woon ik en iedereen die mij hier probeert te verdrijven zal ervan lusten. Meestal zijn ze territoriaal in paren. Ik ga er dus nu vanuit dat wij hier op het plein een paartje kraaien hebben en dat dat dus steeds dezelfde kraaien zijn, niet zomaar vogels die langs vliegen en even gaan zitten om uit te rusten. Een favoriete uitkijkpost is de vlaggenstok op het huis pal tegenover ons. Ik begrijp nu ook dat het tijdens de ruzies tussen ‘een kraai’ en meeuwen altijd om dezelfde twee kraaien gaat. Maar wat Floris en ik vanochtend zagen, had ik nooit eerder gezien. Wij staken het plein over, waren op weg naar de voordeur. Floris kreeg een kat in de gaten die over wilde steken. Maar een van de twee kraaien had die kat ook in de smiezen en viel hem met duikvluchten dusdanig agressief aan dat de kat keihard terug rende naar de plek van waaruit ze haar oversteek begonnen was. ‘Wat een rotkraai!’ riep een man die op de tweede verdieping als een viswijf uit het raam hing. Na de verdrijvingsactie ging de kraai op een lantarenpaal zitten, vlak bij ons. Ik bleef nog even staan, benieuwd of die kraai ook Floris zou willen verdrijven. Dat was niet het geval. Misschien had hij door, kraaien schijnen superslim te zijn, dat de hond aan de lijn zat en dus geen kant op kon.

Wij hondeneigenaren moeten de poep van onze huisdieren opruimen. De meeste honden hier lopen aan de lijn. Maar die katten, en dat zijn er hier heel erg veel, schuimen los door de buurt en schijten waar ze maar willen. Katteneigenaren hoeven die kattenschijt niet op te ruimen. Wat is het verschil tussen honden- en kattenpoep, los van de grootte van de hopen? Niks, lijkt mij. Honden mogen nergens los, overal staan verbodsborden. Katten lopen overal los. Laatst was ik met Floris aan het ballen op een openbaar grasveld. Ik werd aangesproken door een vent die op datzelfde openbare grasveld bezig was zijn tent op te zetten. ‘Dat mag niet,’ zei hij. ‘Tja,’ zei ik, ‘ik let altijd erg goed op en ik heb heel veel hondenpoepzakjes in mijn zak.’ Nee, daar ging het volgens hem niet om, volgens hem ging het om kindertjes die bang zouden zijn van honden. Ik wilde iets zeggen over zijn tent, op dat openbare grasveld, maar ik hield me in. Katten houden ook wel van een vogeltje en omdat ze loslopen kunnen ze die naar verluid grijpen waar en wanneer ze maar willen. Floris grijpt nooit een vogeltje. Het komt mij zo langzamerhand voor dat katten in de stad een veel groter ‘probleem’ vormen dan honden. Maar om de een of andere reden hoor je daar zelden iemand over. Ik ben het dus wel eens met die twee kraaien. Eindelijk eens levende wezens die zich inzetten voor een grote ongelijkheid. Jaag al die katten terug hun huisje in!

Voor de volledigheid: nogal wat hondenbaasjes ruimen de hondenpoep níét op. Dat zijn stomme, onverantwoordelijke hondenbaasjes die hun beroepsgroep een slechte naam bezorgen.

Een zaterdag in mei

Voordat we naar de Herengracht nummer ** vertrokken, zaten we in zo’n hip tentje aan de Herengracht nummer **. Binnen, ondanks het mooie weer, omdat Detlev van Heest liever niet tussen al die toeristen buiten zat. En daar zag ik maar weer eens dat ‘De Grachtengordel’ echt bestaat. Binnen de kortste keren scharrelden daar allerlei beroemdheden rond. Charlotte Mutsaers met een nieuwe hond (fox-terrier Pieter is overleden), Robert Schuit (ook wel bekend als Joubert Pignon) en ik had Theo Hiddema al gemoedelijk op een tuinstoel op zijn bordesje in het meizonnetje zien zitten. Detlev wilde naar buiten en achter Charlotte aanrennen zodat ik kennis met haar kon maken. Van mij hoefde dat niet. Het hondje waar ze mee liep leek oud. Het zal wel een redhondje zijn.

Het buffetje pal achter de voordeur van de Voskuilen ligt vol met fruit, vooral heel veel kiwi’s. Voor Lousje op de eetkamertafel stond een net niet helemaal leeg glas met daarin een soort smoothie, waarin, zo zag ik aan de pitjes, vooral veel kiwi’s verwerkt waren. Ik vroeg of het lekker was geweest. ‘Nee, net zo erg,’ zei ze. Ik kreeg een kopje thee. Ik merkte maar weer eens op hoe mooi ik al die ‘studentenplanten’ vond die overal stonden. Van die planten die je afknipt, in water zet en binnen de kortste keren heb je een nieuwe plant. Er staat ook een stoffige, nogal lelijke plant die ooit door Bart Asjes (Jaap Baarspul) cadeau gedaan is. Als er ooit iemand is die een film wil maken die in de jaren ’70 is gesitueerd: zoek niet verder, kom naar de Herengracht **. Verder staat er een plant van plastic die niet van echt te onderscheiden is. ‘Waarom staat die daar dan?’ wilde Lousje weten. Nou, legde Detlev uit, domweg omdat Han die ooit op straat gevonden had, net als een enorme pluchen beer, die destijds op de hand door Lousje gewassen is. Ze keek aandachtig naar het omslag van een boek waarop mijn moeder op 22-jarige leeftijd te zien is. ‘Is jouw vader dan zo jong overleden?’ vroeg ze. Nee, hoor, antwoordde ik, hij was negentig. We waren het erover eens dat misschien wel alle vrouwen op huwelijksfoto’s van eind jaren  ’50 op koningin Juliana lijken.

Er kwam een wisseling van de wacht. De vrouw van de zorg vertrok naar een afspraak om eventueel een koortje te beginnen en Winkler kwam binnen. Een jonge student uit Delft. Die keek op van al dat volk dat er zat. Het volk legde uit hoe dat kwam en wie ik dan wel niet was. Ik vroeg me dan weer af hoe iemand aan zo’n voornaam komt. Boudewijn Büch, Het dolhuis. ‘Wat is dat allemaal voor idioot gepraat?’ wilde Lousje weten. Detlev vertrok, die vond zichzelf iets te aanwezig. Voordat ik een half uur later ook vertrok moest ik nog even naar de wc. Dat is de laatste deur voor de keuken, gezien vanuit de woonkamer. Die hele wc is volgeplakt met stickers van dierenbeschermingsorganisaties. Varkens, vogels, zeehonden, dassen. Oude stickers, van die stickers die je niet eens meer van de tegeltjes zou kunnen afpulken. Ik stond daar te pissen (het is inmiddels zo’n wc waar je niet gaat zitten) en het duizelde me even. Die vermenging hier van het echte leven en de literatuur. Het onverwachte verschijnen van Winkler, zo’n potige, mooie en vooral onbevangen jongen die je niet associeert met dit huis, met dit leven, met al dat verleden en al die duizenden pagina’s die erover geschreven zijn. Pagina’s die de werkelijkheid op de voet lijken te volgen maar die steeds meer, nu Voskuils dagboeken aan het verschijnen zijn, literatuur blijken te zijn. Geconstrueerd. En toch overal sporen van de ‘klusjes’ die Voskuil in het interieur verricht heeft en die ergens beschreven staan. Maar daar verderop in de woonkamer, waar Winkler en Lousje inmiddels samen de NRC aan het lezen waren en waar ik nog even heen moest omdat ik de literatuurbijlage van de NRC van vrijdag die voor me klaarlag vergeten was, zat toch echt Nicolien. Ze had een erg goede dag, zelden een vrouw van 96 zo fris uit haar ogen zien kijken. Haar grijze haar nattig achterover gekamd. Een dag eerder had ze Detlev nog tot vijf keer toe een ‘schoft’ genoemd. Ze zei ‘nurken’ waar ze snurken bedoelde, en ze noemde zichzelf ‘Haspels’, maar dat gaf niet want iedereen begreep het.

Onderweg naar huis zette ik mijn fiets even stil voor Scheltema. ‘Hoe kan dit?’ vroeg ik aan de dienstdoende boekverkoper achter de balie, gebarend naar hun wand met de top 10. ‘Tja,’ zei die, ‘dat is toch allemaal jouw eigen schuld.’ Ik zei dat het mij nogal verbaasde allemaal en maakte voor de zekerheid een foto van die wand. ‘Volgende week is het voorbij, hoor,’ zei de boekverkoper. Hij wees naar een dik boek, iets met dromedarissen en ooievaars.

Woodpecker

Ik maakte een foto van mijn bijenhotel. Aan de zijkant hangt een specht van gebakken klei, gemaakt door de moeder van Anton Dautzenberg en in mijn bezit gekomen toen ik ooit bij haar thuis was en mijn bewondering ervoor kenbaar maakte. ‘O, neem maar mee,’ zei ze. (Dit is een gratis tip voor als mensen iets graag willen hebben wat bij andere mensen staat of hangt.) Ik zette die foto op Instagram met daarbij: ‘Maybe this ceramic Woodpecker was not such a good idea after all…#bughotel’. Aangezien vogels graag insecten eten. Maar als je goed kijkt, zie je dat veel van de door mij geboorde gaten dicht zitten. In die gangetjes gebeurt dus iets, geen idee wat. Zitten daar eitjes in? Komen daar op een bepaald moment kleine bijtjes of andere insecten uitgekropen? En die specht is ook niet van keramiek. Twee onwaarheden in één tekst en één beeld gevat, maar wel in de categorie ‘onschuldig vermaak’ zoals mijn moeder dat dan noemt.

Gisteren was het hier heerlijk zonnig weer. Een onrustige solitaire honingbij vloog rond bij het hotel. Ik zette mijn tuinstoel zo neer dat ik het rustig kon bekijken. ‘Ja!’ riep ik haar toe als ze in een gat leek te gaan verdwijnen. Ze leek op zoek te zijn naar iets. Eindelijk kroop ze een gangetje in. ‘Hoe moet zo’n beest dan weer naar buiten?’ vroeg ik aan M. Dat wist hij niet. Nou, wat bleek: gewoon achteruit. Eerst kwam het bijenkontje tevoorschijn. Maar als een insect op die manier eitjes afzet, dan schuiven al die eitjes toch als eerste weer naar buiten? Heel geheimzinnig allemaal. En: je bouwt iets (ik had jaren geleden bij de Globus die dingen te koop zien staan voor belachelijk veel geld, en toen dacht ik: dat kan ik zelf ook), maar hebt ergens geen idee hoe of wat. Op de plank met stenen, waar ik met de betonboor gaten in boorde, gebeurt niets. Daar zitten insecten niet op te wachten. 

Gisteravond hadden we hier weer die vreemde avond: wij zitten te kijken naar het programma rondom de Dodenherdenking te midden van buurhuizen vol Duitsers die op hetzelfde moment naar de een of andere onbenullige spelshow zitten te kijken. Duitsers doen niet aan een dodenherdenking, ik meen te weten dat dat verboden is. Buurman Klaus heeft weleens gezegd dat hooguit in zeer kleine, onofficiële kring wordt herdacht. Een beetje stiekem. Aan Bevrijdingsdag doen ze natuurlijk al helemaal niet.

15:52 uur. Nu al een UPDATE/CORRECTIE: de bij blijkt een steenhommel te zijn. En die steenhommel heeft ergens tussen gisteren en zojuist één van de gaten in de baksteen dichtgemetseld. Nu is hij bezig in het gat ernaast.

Verslag

M. had alles bijna een jaar geleden in werking gezet. Daaromheen ontstond een klein clubje van mensen dat ervan wist. En tegen de tijd dat het zo ver was, kwam daar nog een klein groepje bij, degenen die naar het Concertgebouw kwamen. Het meest bizarre van vorige week was de ontdekking, die heel langzaam indaalde, dat zo veel mensen om mij heen me voor de gek hadden gehouden. Me hadden bedrogen en voorgelogen. En: hoe zoiets lukt; hoe je je láát voorliegen en bedriegen, tot aan de draaideur van het Concertgebouw aan toe. Dan is er werkelijk één kort moment dat je beseft dat je knettergek geworden bent, dat je in een wereld leeft die niet klopt. Om kwart over negen had ik wat bozig tegen Eva Cossee gezegd: ‘Waar is ze nou?’ Ze is Sabine Erbrich, mijn Duitse redacteur van Suhrkamp. Met haar had ik een afspraak op een vreselijke rottijd, waar ik met een gezicht als een oorwurm heen fietste. Na de boekpresentatie op dinsdagavond, met daarna eten en drank en een slapeloze nacht vanwege nog iets te veel opwinding. Ik heb zelfs, ietsje na kwart over negen, een rondje gelopen in het etablissement waar we afgesproken hadden. Om Sabine Erbrich te zoeken. Toen zei Eva: ‘Laten we maar even naar het Concertgebouw lopen, want daar hadden jullie oorspronkelijk afgesproken.’ Dat was zo. ‘Kijk,’ gebaarde Eva, ‘ze hebben de rode loper al voor je uitgelegd.’ Ik rookte en zei nog: ‘Sinds Koninginnedag Koningsdag is geworden vind ik er weinig meer aan.’ En daar stonden ineens mijn zus en zwager te springen achter de ramen en kwam vriend Henk aanlopen. Dát was het moment dat ik even gek werd. Dolf Verroen kwam naar buiten. ‘Je krijgt een lintje,’ zei hij. ‘Godverdomme,’ zei ik.

Eenmaal binnen werd ik een beetje misselijk. ‘Moet je zien hoe ik erbij loop!’ zei ik tegen mijn zus. Dat jasje van de boekpresentatie, dat ik goed genoeg gevonden had om aan te hebben voor de foto’s die tijdens de afspraak met Suhrkamp gemaakt zouden worden. Er liepen daar nog zo’n dertig mensen totaal verwilderd rond en een veel groter aantal mensen met een tevreden glimlach op hun gezicht. Ik dronk een glaasje water en gooide het glas per ongeluk stuk. Daarna duurde het zo’n twee uur voor Femke Halsema bij Bakker aankwam, de laatste in de rij vanwege een omgekeerde alfabetische volgorde. Er was geen mevrouw Van der Aa. Je kon duidelijk zien aan de kleding van bepaalde mensen dat ze valsgespeeld hadden, zó in vol ornaat zagen ze eruit. Ik had al twee uur met een verhoogde hartslag op de eerste rij gezeten en hoorde nauwelijks wat Femke zei toen ik op een meter of drie van haar op het toneel stond. Wat ik wel weet, omdat ik dat dan weer duidelijk hoorde, hoewel ze fluisterde tijdens het opspelden van het lintje, was dit: ‘Ik weet niet of het je interesseert, maar dit is de hoogste.’ Dankjewel, zei ik. ‘Je,’ zei ze toen, niet langer ‘u’.

Ik belde mijn moeder. Ze moest huilen. Vanwege dat lintje, maar vooral ook vanwege het feit dat ze dit niet kon delen met mijn vader. Dat ze niet even lekker konden napraten nadat ik opgehangen had. ‘Had hij dit nog maar kunnen meemaken,’ snikte ze. Toen zei ik dat dat vanuit haar gezien misschien zo was, maar dat hij toch echt dood is en als je dood bent weet je van niks meer, dus je kunt ook niks missen. Ja, moest ze toegeven, dat was ook weer zo.

M. was nergens bij. Niet bij de boekpresentatie (die overigens heel gemoedelijk en gezellig verliep), niet in het Concertgebouw. Hij had corona. Ik niet. Maar nu, na die opeenvolging van dingen die je moet verwerken, wel. Nu hebben we allebei corona. Afgelopen vrijdag was ik ook nog jarig en kwam er in NRC een geweldige bespreking van Moeder, na vader. Er was hier in de Eifel bezoek en drukte. Opwinding op opwinding. Ik weet niet of je daar corona van kunt krijgen (ik denk het eigenlijk niet), maar zo voelt het wel een beetje. Met M. gaat het al een stuk beter. Hij vond het heel akelig dat hij er niet bij kon zijn. Ik ook. Ik heb snot en slijm en hoest en een wollig hoofd. Wel passend bij vandaag. 1 mei, de Dag van de Arbeid, hier in Duitsland een nationale feestdag. Zondag. Alles dicht, winkels, restaurants. Rust na drukte. Morgen dinsdag. Een doodgewone dag. We zullen naar de Globus rijden en daar onder andere 15 witte geraniums kopen. En een emmertje vogelvoer.

O, o, o

Ik moet er een beetje om denken voor wat betreft mijn fascinatie voor bekende mensen. Of, zoals anderen zeggen: ‘Wat ben jij toch een starfucker.’ Van de week liepen we van ons huis naar de OBA voor de presentatie van de biografie van Hans Keilson, geschreven door Jos Versteegen. Mooi weertje, keiharde wind en daar kwam ons ineens Michel Mulder tegemoet gelopen. Alleen ik zag hem, de rest van het gezelschap had hem waarschijnlijk niet eens herkend. Hij was heel bruin en droeg een tas over zijn schouder. Ik keek hem aan en stak een vinger op, zo op de manier waarop wij dat vroeger in het dorp deden. Hij knikte en glimlachte een beetje. ‘Jezus!’ zei ik. ‘Michel Mulder!’ Vooral ook omdat ik hier onlangs nog over zijn acteerprestatie in The Passion geschreven had. En, al zeg ik het zelf, dit deed ik best netjes. Ik drong me niet op, ik zei niet eens iets, ik bracht alleen mijn herkenning (en daarin wellicht bewondering) aan hem over. ‘Wie?’ zei natuurlijk iemand in het gezelschap.

Gisteren stonden M., Ted van Lieshout, Jeroen van Kan en ik voor het gebouw van de NPO op het Mediapark. Jeroen en ik rookten, ik praatte na, Ted zou een half uur later bij Frits Spits zijn. Komt daar Angela Groothuizen aanlopen! Ik zat nog zo vol met adrenaline of opwinding dat ik plompverloren riep: ‘Hé hallo, waar zit jij in?’ Zo van: bekende mensen onder elkaar die nonchalant op de stoep staan te babbelen over ditjes en datjes. ‘Ik heb een eigen radioprogramma,’ zei ze koeltjes en bestraffend. ‘Al een jaar.’ Nou ja, toen was ik natuurlijk al volledig afgegaan, maar samen wisten we het tot een goed einde te brengen, en we (vooral ik) zeiden dat we vanaf twaalf uur zouden gaan luisteren. ‘God, wat ben ik toch een lulhannes,’ zei ik toen ze het gebouw was binnengegaan. We namen afscheid. Ik beloofde Ted in de auto naar hem te gaan luisteren. ‘Nee hoor,’ zei hij fijntjes, ‘dat kan helemaal niet want jij moet naar Angela Groothuizen luisteren!’ Het programma heet kortweg Angela en is op Radio 5 (‘Voor Radio 3 ben ik veel te oud’) te beluisteren. Elke zaterdag van twaalf tot twee: ‘Een muzikale radioshow met Dolly Dot Angela Groothuizen: positief en verbindend, vrolijk en warm, nieuw programma met een eigen sound!’

Rie Brieffies, de andere Dolly Dot die kon zingen, was zo’n beetje de buurvrouw van mijn oom en tante in het dorp Westerland op Wieringen. Ze had tot haar voortijdige overlijden in 2009 een voetverzorgingspraktijk in Hippolytushoef. Misschien dat ik daarom zo plompverloren vertrouwelijk dacht te kunnen doen met Angela. Maar Angela weet dat natuurlijk helemaal niet. Mocht ze dit lezen of als iemand haar kent: ik bied hierbij mijn welgemeende excuses aan.

Ik begrijp er niks van

Even over tulpen. In den beginne haalde ik altijd, ergens in juli, de bollen uit de grond. Die stofte ik af, ik pelde ze (ik wist precies hoe ik dat moest doen omdat ik zoals elke rechtgeaarde Noord-Hollander in mijn jeugd in de bollenbranche gewerkt heb) en legde ze op een donkere, koele plek te rusten. En dan in november opnieuw de grond in. Daar ben ik, vanwege luiheid neem ik aan, mee opgehouden en het is nog erger: wanneer dat brede blad me na de bloei een doorn in het oog is, knip ik het meedogenloos af, wat voor de voeding van de bol niet echt goed is. Hoe dan ook: elk jaar komen nu de tulpen gewoon daar op waar ze stonden en soms ook op nogal onverwachte plekken. Maar er is iets vreemd mee aan de hand: ze zijn allemaal zachtgeel of eerder crème. Hoe kan dat in godsnaam? Hoe kan het dat mijn veelkleurige tulpen, soms ook tweekleurig, ineens allemaal een uniforme kleur krijgen? Is er een tulpenkenner in de zaal die mij dat kan uitleggen? Zijn er mensen die dit kennen uit hun eigen tuin? Communiceren ze Wohllebenachtig ondergronds met elkaar? Nemen ze bepaalde voedingstoffen op uit de aarde (het is hier leemgrond) die ervoor zorgt dat er geen tulp meer uit de toon valt? Ik vind het raadselachtig. Maar niet perse onaangenaam: nu staan er her en der clustertjes gelijke tulpen, waarvan Monty Don en Ivo van De grote tuinverbouwing altijd zeggen dat dat goed is: repeterende dingen in een tuin. Dat geeft rust en verbinding.

Tuingedachten, Bach en Messerich

Ik had het, voor mijn doen, nogal druk. Het Financieel Dagblad (dat is een zalmroze krant, letterlijk) was op zoek naar essays voor het zaterdagmagazine. Ik zag dat eventueel wel zitten en dacht een onderwerp te krijgen, maar nee: het onderwerp was helemaal vrij. Dat is iets wat je niet tegen mij moet zeggen, want dan weet ik meteen helemaal niets meer. Dan wordt het veel te groot. Ik krijg graag een taakje, dat is overzichtelijk. En toch is het gelukt omdat ik onlangs in de tuin was (waar ik natuurlijk vaak te vinden ben) en ineens een verband zag tussen die tuin en de wereld in z’n algemeenheid. Dus ik schrijf zomaar wat in het wilde weg en stuurde het op. Ze wilden het graag hebben. Dat is mooi. Het is namelijk een nogal controversieel stuk. Ook keken ze uit naar ‘volgende essays’. Maar alles zonder druk. Als ik zin heb, of tijd, of een idee.

Al eerder, zo mailde Jet Berkhout me, had ze me gevraagd voor het programma Een goedemorgen met… op Radio 4. Daar kon ik me niets van herinneren, maar daar ging het ook niet om. Of ik het nu wilde doen? Ja, leuk, meldde ik terug. Twee uur lang klassieke muziek laten horen met commentaar tussendoor. Dat is nog een heel werk: ten eerste het uitzoeken van de muziek, ten tweede zo’n beetje de tijd in de gaten houden (een strijkkwartet van Beethoven valt bijvoorbeeld al af omdat die langer duren dan 15 minuten en dat mag niet) en bij elk stuk muziek bedenken wat je erover te zeggen hebt. Een heel werk, maar ook erg leuk werk. Vriend Henk van voorheen hondje Bas was bij ons met de Paas. Hij had allerlei suggesties. Bach enzo. ‘Ik wil geen Bach,’ zei ik. ‘En bovendien vind jij dat mooi maar jij zit niet in die opnamestudio.’ ‘Heb je al aan orgelmuziek gedacht?’ vroeg hij behulpzaam. Nee, daar had ik niet aan gedacht en ik wilde er ook niet aan denken.

Jet vroeg me nu vanwege het uitkomen van Moeder, na vader. Er moet altijd een soort aanleiding zijn waarom mensen in dat programma zitten. Ik kijk uit naar de presentatie. Ik heb zin in een nieuw boek, terwijl het ‘oude boek’ nog maar net veertien maanden oud is. Reuring. Maar vooral ook omdat Henk en M. en ik naar Messerich zijn geweest. Dat is dé herenmodezaak in Bitburg. Daar kocht ik een heel kek jasje, een soort strandjasje. Fris, lenteachtig, fleurig, weer eens wat anders. Ik heb zin om dat jasje aan te trekken. ‘Het zou ook zo een pyjamajasje kunnen zijn,’ zei Henk behulpzaam. ‘Dat kan me niks schelen,’ zei ik. Henk regelde ook een privéknipbeurt voor ons beiden bij een kapstervriendin van hem. Hij gaat dan zijn haar laten kleuren (omdat zijn grijs zeer ongelijkmatig is), ik denk daar nog over na. Een pyjamajasje plus een witte kop, dat is wellicht nét iets te veel van het goede.

Jaarlijkse recensie

Zoals sommige mensen zullen weten ben ik een fan van The Passion. Inmiddels vooral, geloof ik, om de jaargangen met elkaar te kunnen vergelijken. Gisteravond ben ik nogal afgekickt. We (M. keek ook mee) riepen de hele tijd dingen naar de tv en dat is een slecht teken. Ze hadden het erg zwaar gisteren: onaflatende regen en harde wind. Ik verwacht dan steeds kortsluiting of ontploffende volgspots, maar dat gebeurde niet. Ik vond de liedjes stom, kende ze ook niet en vooral Thomas van Luyn (die de verteller speelde) moest het ontgelden. ‘Mawwrwwtelaar,’ zei hij. ‘Rrrrrrr!’ ging het keer op keer richting tv-scherm. Het verweven van het overbekende lijdensverhaal met de stikstofcrisis en de kindertoeslagaffaire was ronduit belachelijk en lachwekkend. En de hoofdrolspelers dit jaar waren overduidelijk niet gekozen vanwege hun zangtalent. Sinan Eroglu zag er begerenswaardig uit als Jezus, maar ik moest hem net wel even googelen want ik had geen flauw idee wie deze acteur (dus niet zanger) was. Ferdi Stofmeel zong ook een nootje mee. Die had ik weleens in de een of andere tv-serie gezien. De enige die een nachtegalenkeeltje had, was Marlijn Weerdenburg in de rol van Maria. Haar versie van De diepte van S10 was erg mooi, maar tegen die tijd was ze zo nat en koud geworden dat ik het nauwelijks meer aan kon zien. Een ander lichtpuntje was de uiteindelijke confrontatie tussen Eroglu en Buddy Vedder. Vedder heb ik weleens langs zien komen als kompaan van Gerard Joling in de jury van The masked singer. Ze zongen een Nederlandse versie van In the air tonight  van Phil Collins, tegenover elkaar op een brug en Vedder kijkt daarbij als hij Jezus een kus geeft Ferdi Stofmeel doordringend aan, dat was erg goed gespeeld. Stofmeel maakte zich daarna snel uit de voeten nadat hij Jezus voor de eerste keer had verloochend. Leuke rolletjes waren er voor Michel Mulder (of zijn tweelingbroer Ronald, ik kan ze nauwelijks uit elkaar houden) als discipel en Gert-Jan Segers die Stofmeel vragen moest of hij Jezus kende. Het antwoord daarop – je speelt Petrus of niet – was ‘Nee!’

Ook is het zo dat ik me elk jaar kwaaier maak op die schijnheilige Jezus. Hij stuurt zelf aan op het verraad door Judas. Iemand moet hem verraden anders kan hij zich niet opofferen voor ons. Het is een vooropgezet plan. En dan doet hij net alsof hij geschokt is. ‘Zo vriend, dus hier [de verraderskus] ben jij voor gekomen.’ Ja, hè hè, daar heb jij hem zelf voor uitgekozen! Een onaangenaam personage. Het maakt ook dat elk jaar weer Judas als de beste rol uit de bus komt. Dat is nog eens een vent. Als ik zanger was, zou ik voor die rol gaan en zeker niet voor de Jezus-rol. Kortom, als je eens goed en kritisch kijkt is die hele Passion niet veel meer dan anderhalf uur veredeld amateurtoneel met zo nu en dan een liedje tussendoor. Waarbij dit jaar ook opviel dat waar normaal gesproken de bijrolletjes (de discipelen enzo, de brenger van de dertig zilverlingen, de bakker) door beroemde mensen gespeeld worden (altijd verrassende gastoptredens, ik herinner me nog goed Piet Paulusma) dit jaar door in elk geval mij onbekende mensen gespeeld werden. Ik beraad me op volgend jaar.