Iemand wees me op de ZEMBLA-uitzending van gisteravond (15 april) over het afbouwen van antidepressiva. Die iemand weet dat ik volgende week een on-lineafspraak heb met een psychiater die – hoop ik – veel verstand heeft van medicijngebruik. Zoals verwacht was het ontluisterend. De allerbeste manier om af te kicken is met zogenaamde ‘taperingsstrips’ (uiterst nauwkeurig afgewogen elke dag ietsje minder) en die worden door vrijwel alle zorgverzekeraars niet vergoed, waardoor mensen noodgedwongen in veel gevallen dan maar gewoon ‘doorslikken’, waar de makers van die middelen dan weer niet al te veel op tegen hebben. Voor alle duidelijkheid: afbouwen gaat vaker wel dan niet gepaard met akelige bijverschijnselen.
De moeilijkheid van een antidepressivum – in tegenstelling tot het gros van de medicijnen – is dat elk mens er anders op reageert. Wat de een prima helpt, doet voor een ander niets. Het heeft ook totaal geen zin om jouw middel aan te prijzen bij een andere depressieveling. Ik ben weleens boos geweest bij de apotheek. Ik kwam voor mijn gebruikelijke middel en toen kreeg ik een ander doosje, van en andere fabrikant. ‘Die blief ik niet,’ zei ik. Ja maar, kreeg ik te horen, het is precies dezelfde werkzame stof. Dat is niet zo. Het minste geringste verschil kan al funest zijn. ‘Werkzame stof’, oké, maar in zo’n pil zitten ook andere stofjes, ‘niet-werkzame’ stofjes die de pil tot pil maken. Het luistert ontzettend nauw en dat zo’n apotheek daar lichtzinnig of zelfs achteloos mee omgaat is onbegrijpelijk. Zo leidde bij mij de overgang van citalopram naar escitalopram, met een slikloze periode van een klein jaar, tot Knecht, alleen. ‘Precies dezelfde werkzame stof, hoor.’ Ammehoela. Inmiddels mogen mensen van mij daar over grappen dat het wel mooi een boek heeft opgeleverd. Ik kan daar zelf ook wel om lachen.
Die afspraak met een mij onbekende psychiater gaat over die escitalopram. Die slik ik sinds september 2018. Na maanden van de meest vreselijke ellende sloeg het eindelijk aan. Tenminste, dat dacht ik. Ik was zó blij dat ik weer enigszins normaal kon functioneren, dat alles een meevallertje leek. Als ik terugdenk aan die laatste maanden van 2018 leef ik nu als het ware in de hemel. Maar het is een ‘hemel’ in vergelijking, niet de zuivere hemel. Ik begon langzaam te beseffen dat het spul me weinig goeds brengt. Ik fluctueer – in overleg met mijn therapeut die inmiddels met pensioen is – al meer dan twee jaar met de dosering en dat op zich is al een slecht teken. ‘Ik verlang zo terug naar mijn oude, vertrouwde citalopram’ zeg ik tegen de therapeut, waarop hij me er volstrekt terecht op wijst dat resultaten behaald in het verleden geen garantie bieden voor de toekomst; nog zoiets van een antidepressivum in tegenstelling tot twee paracetamolletjes, die altijd, nu en over 20 jaar, mij van mijn hoofdpijn afhelpen.
Om eerlijk te zijn vind ik het doodeng. Vandaar dat ik via de huisarts dat ene consult heb geregeld met een psychiater. Zelfs toen ik bij de huisarts was en hij me vroeg of ik over wilde op een ander middel, moest ik zeggen dat ik dat niet wist. Toen hij vroeg of ik niets meer wilde, wist ik dat ook niet. Ik weet niet wat wijsheid is. Ik weet niet of ik zonder wil of kan, ergens weet ik niet eens meer hoe ik me ‘normaal gesproken’ voelen moet. Maar wat je hebt, heb je. Ik weet nu, met de escitalopram, waar ik aan toe ben, als jullie begrijpen wat ik bedoel.
Nog iets over die docu: alle mensen die meededen zeiden dat ze af wilden bouwen omdat ze niet langer depressief waren. Punt. Ja, hè, hè, dacht ik toen, dat is natuurlijk omdat je een antidepressivum slikt! Daar werd verder niet op ingegaan. Alweer zo’n onzekerheid met antidepressiva: voel je je goed omdat het middel je van je depressie heeft afgeholpen en heeft het geen nut meer, of voel je je goed omdat je juist door slikt? Hoe voel je dat? Hoe weet je dat? Nou ja, daar kom je dus achter als je afbouwt. Duivels dilemma. (Hiermee heeft Teo, die gisteren reageerde, een soort van antwoord.)